Kluchtige tooneelänekdote.
Toen de vermaarde kemble Coventgarden bestuurde, kwam hem een Heer over het engagement zijner dochter spreken. Toevallig verwachtte kemble op hetzelfde uur een' paardenkooper, dien hij had bescheiden, om met hem over den aankoop eener fraaije merrie te onderhandelen. Zich in den persoon vergissende, en kort van stuk zijnde, vroeg hij den vader terstond: ‘Hoe oud is zij?’ - ‘Zij heeft verleden Mei haar zestiende jaar bereikt.’ - ‘Zestien jaar! dan is zij voor geen zwaar werk geschikt. Is zij zachtaardig?’ - ‘Dat is zij; ik heb nooit zachtzinniger schepsel ontmoet.’ - ‘Is zij reeds lang in stad?’ - ‘Vóór eene week is zij met mij van Grimstead hier gekomen.’ - ‘Heeft zij school?’ - ‘De Heer thelwell heeft haar eenige lessen gegeven.’ - ‘Ik wil haar nog wel eens zien.’ - ‘Zij wacht beneden; zal ik haar hier brengen?’ - ‘Hier brengen!’ riep kemble met een' spottenden lach; ‘och neen; breng haar bij mijn' rijknecht; die zal haar wel op stal brengen, en dan ga ik haar zien.’ - ‘Op stal!’ riep de bezoeker met steeds klimmend misnoegen. - ‘Wel ja, Sir, op stal; en daar gij zegt, dat zij zeer zachtzinnig is, zoo wil ik zelf haar proberen. Mijn vriend worton schrijft thans een Melodrama, waarin ik optreed, en, zoo wij den koop eens worden, heb ik besloten, op haren rug haar in dat stuk te doen debutéren.’ - ‘Op haren rug! dat gaat te ver; op den rug mijner dochter, Sir! waartoe al die beleedigingen?’ - ‘Ik vraag u duizendmaal om verschooning, Sir! maar komt gij niet uit de stoeterij van Cumberland?’ - ‘Neen, ik kom van Grimstead.’ - ‘Met een
paard?’ - ‘Neen, met eene dochter.’ - ‘Bewaar ons!’ riep de ernstige Tooneeldirecteur; ‘hier heeft een geweldig misverstand plaats. Goed, dat wij alleen zijn;’ terwijl hij deftig een snuifje nam ‘dergelijke ontmoetingen behooren onder vier oogen te blijven.’