hoefslag onder zijn venster; en ziet, daar rijdt, alsof er niets gebeurd was, onze Scheik het slotplein binnen en roept naar boven: ‘Sidi! (Heer) wilt gij uw geld of mijn paard?’
In den Arabischen stam der Nedschi, beroemd wegens het uitmuntende ras van deszelfs paarden, was onder anderen eene merrie, welke mede gerekend werd tot de voortreffelijkste paarden van geheel Arabië te behooren. Gelijk men weet, zijn de Bedouinen zoo groote liefhebbers van schoone en snelle paarden, dat zij, wanneer zulk een dier hun bevalt, alle middelen aanwenden, om het in hunne magt te krijgen. Een man uit eenen anderen stam, daher geheeten, geraakte in zulk eene mate op de bedoelde merrie verzot, dat hij al zijne kameelen, schapen, paarden, kortom al wat hij bezat, aan nabek, den bezitter van het dier, als koopprijs voor hetzelve aanbood; doch te vergeefs, het was aan dezen voor geene som ter wereld veil. Nu kwam daher op de gedachte, door list aan het voorwerp zijner wenschen te geraken. Met het sap van zekere plant verwde hij zijn aangezigt, zoodat het onkenbaar werd, kleedde zich in lompen, legde een verband om hals en voeten, gelijk bedelaars en kreupelen gewoon zijn te doen, en plaatste zich in dien toestand aan den weg, langs welken hij wist, dat nabek met zijne merrie moest komen. Toen hij hem zag naderen, riep hij, met veranderde en schijnbaar zwakke stem, hem toe: ‘Ik ben een arm man - in drie dagen heb ik geen spijs genuttigd - het is met mij gedaan, ten zij gij mij helpt! God zal er u voor beloonen!’ De Bedouin biedt hem aan, hem bij zich op het paard te nemen en hem in zijne woning te brengen; maar de looze daher antwoordt: ‘Ik kan niet opstaan; de krachten ontbreken er mij toe.’ Doordrongen van mededoogen, stijgt nabek af en heft daher met veel moeite op den rug der merrie. Niet zoodra echter voelt de boosaard zich in den zadel, of hij zet de merrie den hiel in de zijde en roept: ‘Ik
ben daher, die uwe schoone merrie buit gemaakt heeft en haar u nu ontvoert!’ Nabek roept hem na, dat hij hem toch nog slechts mogt willen aanhooren. Overtuigd, dat hij niet ingehaald kan worden, vooral daar nabek te voet is, houdt daher aan. Alstoen zegt nabek hem: ‘Gij hebt mijne merrie. Daar het Gode behaagt heeft, dat gij ze krijgen zoudt,