Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Neva.(Petersburg in Bildern und Skizzen von j.g. kohl; Dresden und Leipzig, 1841.)
De Neva is de uitstrooming, waardoor het meer LadogaGa naar voetnoot(*) zich ontlast, en haar water, dat in dit honderd vierkante mijlen groote bekken het laatste overblijfsel van bergstof heeft laten bezinken, komt zoo zuiver en helder als kristal bij Petersburg aan. Het vormt een' stroom van weinige mijlen lengte, en deszelfs naam, die thans door geheel de wereld weêrgalmt, bleef duizende jaren lang in den nacht der onbekendheid bedolven. Door de Finsche visschers uit den omtrek gedoopt, goot deze vriendelijke riviernimf, ter naauwernood in de hutten der Ingren en Karelen bekend, de geheele roemruchtige oudheid en de dadenrijke middeleeuwen door, eenzaam en onbezocht, hare golven dwars door moerassen en donkere wouden in den Oceaan. Mildelijk laafde | |
[pagina 28]
| |
zij uit hare stroomkruik de kudden der rondom haar wonende veehoeders, en voedde aan hare borst de visschen, die slechts leefden en opwiessen om zich onderling te verslinden. Aan het uiterste eind van den orbis terrarum verwezen, en de gebrekkige schuitjes der sordidissima gens Fennorum van tacitus vriendelijk en geduldig op haren rug dragende, kon zij onmogelijk vermoeden, dat zij tot eene zoo grootsche bestemming geroepen was, dat haar schoot de kiem van zoo veel heerlijkheids in zich droeg, en dat uit hare kristallen schaal nog eenmaal de magtigste Keizers van den aardbol hunnen dorst zouden lesschen. Met kleine huiselijke aangelegenheden bezig, de morsige Finnen wasschende, de grondregten der Ingren en Karelen, die minst beroemde aller volken, scheidende, hoogstens getuige van de gevechten tusschen de ondernemende Noormannen en Novogoroders, gevechten, wier wapenklank in Europa niet gehoord werd, hoe kon zij verwachten, eenmaal de prachtigste aller Keizersteden in hare armen te zullen omvangen? Wie zou in staat geweest zijn, haar de schatten te voorspellen, welke zij thans ontvangt en verzendt, de paleizen, die zich op hare oevers als verdringen, de drijvende zeekasteelen en wereldomzeilende koopvaarders, die thans in grooter aantal hare golven doorsnijden, dan vroeger schuiten en bootjes? De Neva heeft, even gelijk de Narowa, de Woxen, de Kymmena en al de overige uit binnenmeren voortkomende Finsche rivieren, en verschillende van de morsige, geelachtige wateren van het noordelijke Duitschland en van Polen, als ook geheel anders dan de zwartachtige en roskleurige stroomen van het zuidelijke Russische steppenland, een wonder schoon, klaar, min of meer groen schijnend water, het naast gelijk aan dat van den Rijn, waar hij uit de ijsgrotten der Alpengletschers naar buiten stroomt. Eene mijl van haren mond deelt zij zich in vier armen, de groote en kleine Neva en de groote en kleine Nevka. Deze hoofdarmen splitsen zich vervolgens in eene menigte neventakken en kanalen, en vormen op deze wijs, bij het uitstroomen in zee, eenen Archipel van eilanden, op welke het schoone panorama van Petersburg zich ontvouwt. - In zooveel betrekkingen, als eene rivier slechts immer eene stad kan bevoordeelen, bevoordeelt de Neva de aan hare oevers gestichte residentie. Uit de binnendeelen des lands voert zij den overvloed der provinciën aan, en brengt spijs, voeder, kleeding | |
[pagina 29]
| |
bijeen. Aan haren mond ontvangt zij de heerlijkste voortbrengselen der buitenlandsche kunstvlijt, en draagt ze tot in de paleizen der grooten. Zij vult den Petersburgeren, die slechts dezen éénen schoonen watervliet, en behalve dezen ook niet eene enkele heldere bron of put bezitten, hunne bekers met eenen verfrisschenden dronk. Zij kookt hunne spijzen, brouwt hun de liefelijkste koffij en thee. Zij kweekt de visschen voor de tafels hunner gasten. Ja zij verrigt voor hen het geringste slavenwerk, wascht hun linnen, en, zich in menigvuldige kanalen door de straten verspreidende, reinigt zij hunne riolen. Men behoeft zich dus niet te verwonderen, dat het Neva-water tot onderwerp aan de dagelijksche gesprekken der Petersburgers dient, en dat deszelfs kritiek en lof bij hen even zoo gedachten en tongen bezig houdt, als die van het zeewater de in hetzelve levende en zwevende schippers, of die van den Nijl de Egyptenaars. Hierover behoort men zich des te minder te verwonderen, daar zij hun niet altijd vreugde verschaft, maar ook dikwijls nood en lijden berokkent, daar zij niet zelden hunne tuinen verwoest, hunne huizen beschadigt, ja zelfs hun gansche bestaan bedreigt, hetgeen, trouwens, gelijk wij zoo straks zullen zien, niet de schuld is van de Neva alleen. De strenge noordsche winter slaat, helaas! de Neva-nimf bijna gedurende de helft des jaars in ijsboeijen, zoodat zij slechts zes maanden lang hare weldaden in derzelver gansche volheid kan uitdeelen. Eerst in het begin van April, zelden reeds in het laatst van Maart, zijn hare wateren warm en krachtig genoeg, om den ijsmantel, die hen bedekt, te doen openscheuren. Met ongeduld haakt men naar dit oogenblik; en naauwelijks hebben de vuile ijsschotsen, bij het voortschuiven, den gladden waterspiegel der rivier zoo ver ontbloot, dat eene boot de noodige ruimte kan vinden om over te varen, of het geschut der vesting verkondigt, door zijn gebulder, deze blijmaar aan de bewoners der hoofdstad. Ter zelfder tijd, het mag dag zijn of nacht, stijgt de Kommandant der vesting, met al de eereteekenen van zijne waardigheid bekleed en door zijne officieren verzeld, in eene prachtig versierde gondel, om naar het tegenover liggende paleis des Keizers te varen. In eenen grooten, schoonen beker van kristal schept hij het heldere Neva-water, om het, als eerste en schoonste gaaf der rivier, in naam der lente, den Keizer over te brengen. Hij berigt zijnen heer, dat de magt des | |
[pagina 30]
| |
winters gebroken is, dat de wateren weder vrij zijn, en dat men weldra eene blijde scheepvaart hopen mag; toont hem, als eerste waterzwaan, zijne aan den oever liggende gondel, welke hij behouden heeft overgebragt, en reikt hem den beker met Neva-water, welken de Vorst op de gezondheid zijner residentie ledigt. Het is het best betaalde glas water, dat ergens op den geheelen aardbodem gedronken wordt; want, overeenkomstig het gebruik, geeft de Keizer aan den Kommandant zijnen beker met goud gevuld terug. In vorige tijden kreeg hij dien letterlijk gestreken vol met dukaten; doch, daar allengskens deze lentebekers in grootte toenamen, zoodat de Keizers steeds meer water te drinken en meer goud te betalen hadden, werd eindelijk de som op 200 dukaten bepaald, die den Kommandant toegeteld worden. Voorzeker nog altijd een keizerlijk loon voor eenen dronk waters! Het Neva-ijs geraakt tegen het eind van den winter, wanneer reeds menige warme dag op deszelfs oppervlakte gewerkt heeft, in eenen eigenaardigen, brossen toestand. Het lost zich namelijk op in eene menigte dunne ijsstaafjes van een' duim over het kruis en zoo lang als het ijs dik is. Deze staafjes, uit welke de ijsvloer alsdan bestaat, hangen ten langen laatste zoo los aan elkander, dat men zich volstrekt niet meer op het ijs kan wagen. Waar geene sneeuwkorst deszelfs oppervlakte bedekt, zinkt men met den voet door el-dik ijs, alzoo men een aantal dier staafjes naar beneden drukt. Groote, op het drooge liggende ijsschotsen, die naar den uiterlijken schijn nog digte, hecht aaneenhangende massa's vormen, versplinteren, bij de geringste aanraking met eenen stok, in eene menigte glazen zuiltjes en staafjes. Reeds verscheidene weken derhalve vóór den verwachten ijsgang wordt alle rijden op de Neva verboden. Hier en daar ontstaan groote gaten in den ijsvloer, en op deszelfs oppervlak verzamelt zich troebel sneeuwwater. De geheele ijsvlakte, die aanvankelijk, door sleden en voetgangers verlevendigd, regt aanlokkelijk zich vertoonde, wordt thans tot een' hinderenden last, en men wenscht zoo spoedig mogelijk van deze nuttelooze en morsige korst ontslagen te zijn. Menigmaal heeft men weken lang het schoonste lenteweder, en evenwel ligt de Neva nog onbewegelijk vast. Over het algemeen werkt de zon niet zoo oplossend en vernielend op haar ijs, als regen en wind. Ééne enkele duchtige regen- | |
[pagina 31]
| |
bui, over welke de Petersburgers dan ook omstreeks dezen tijd steeds eene groote blijdschap aan den dag leggen, werkt meer dan drie dagen zonneschijn. Gewoonlijk ligt de ijsvloer zonder eenige beweging, tot dat een paar winderige en regenachtige dagen invallen. Het onbedriegelijke teeken van den op handen zijnde ijsgang is het verdwijnen van alle opperwater. Zoo lang er nog water op het ijs staat, al is het ook zoo diep, dat de paarden hier en daar bijna zwemmen moeten, waagt alles nog den overgang; doch verdwijnt het opperwater, zoo is zulks een bewijs, dat het ijs overal de oevers heeft losgelaten, en tevens zoo sponsachtig geworden is, dat het opperwater overal heeft kunnen doorzijpelen. Gewoonlijk gaat de Neva tusschen den 6 en 14 April, ouden stijl, (18 en 26 nieuwen stijl) los. Het meest gebeurt zulks op den 6den, te weten in de honderd jaren tienmaal, zoodat men steeds een tegen tien kan wedden, dat de ijsgang op dezen dag beginnen zal. De laatste ijsgang der Neva viel op den 30 April (12 Mei), eenmaal in honderd jaren, de vroegste op den 6 Maart, mede eens in honderd jaren, voor. Doorgaans zet zich het ijs der Neva in het midden van November vast, het meest op den 20sten dier maand, te weten negenmaal in eene eeuw. In het jaar 1826 vroor de rivier eerst den 14 December toe, en in het jaar 1805 reeds den 16 October. Een merkwaardig tijdstip is dit losgaan der Neva. Alles is vol verwachting daarop, want alles heeft er belang bij. De kooplieden zien er met verlangen naar uit, omdat menige handelsspeculatie van het vroeger of later openraken der rivier afhangt; de timmerlieden en daglooners, omdat er bij het slaan der bruggen wat voor hen te verdienen zal komen; de voorname dames, omdat, wanneer de Neva en de Kroonstadter zeeboezem vrij van ijs zijn, de Lubecker stoomboot niet lang draalt, zich met nieuwe modes uit Parijs en alle andere nouveautés aan te melden; de boekverkoopers en geleerden, omdat nu het verstandelijk verkeer met Europa weder begint, en zij alzoo vernemen kunnen, welke geschriften gedurende het winterhalfjaar in het licht gekomen zijn; de inlandsche zieken of aan heimwee lijdende buitenlanders, omdat nu de wegen naar de baden en naar het zuidwestelijke Europa weder openstaan. In dezen tijd loopen de gesprekken te Petersburg slechts over de eenige vraag, of de Neva tegen Paasch-zondag of Paasch-maandag | |
[pagina 32]
| |
zal opengaan, en voor het eene of het andere geval worden de grootste weddingschappen gedaan. In 1836 was te Petersburg een man, die voor elken dag, van den eersten tot den 17den April, eene weddingschap had aangegaan, eene daarvan zelfs ten beloope van 8000 roebels. Daar nu het ijs dat jaar vrij lang bleef liggen, had zijn kassier genoeg te doen, om al de vervallende posten te innen. Nadat de schoone stroomnimf den geheelen winter door in hare ijsbanden gelegen heeft, biedt hare bevrijding het liefelijkste schouwspel, wanneer dezelve bij helder, aangenaam weder plaats heeft, en zij, den morsigen mantel afwerpende, met lagehend oog uit haar bed naar boven ziet, en zich in haar watervlak de paleizen weder spiegelen. Aan de schoone Neva-oevers verdringen zich alsdan, door het kanongebulder derwaarts gelokt, de wandelaars, om de rijk vergulde gondel van den Kommandant te zien aankomen; en naauwelijks is zij behouden aan de kaai van het winterpaleis geland, of oogenblikkelijk ziet men den stroom met honderden van booten overdekt, om de afgebrokene gemeenschap tusschen de onderscheidene eilanden te herstellen. Wel is waar is deze eerste, als door eenen tooverslag bewerkte, gedaanteverwisseling meestal niet van duur; want gemeenlijk is het slechts het naaste, bij Petersburg gelegene Neva-ijs, dat aldus met eenen ruk wegdrijft, en eerst later volgt het bovenijs, hetwelk nog eenige malen de spiegelvlakte van het water met zijne schotsen stoort en de vrije gemeenschap afbreekt, ja lang, dikwijls verscheidene weken lang, duurt nog de voorbijtogt der talrijke scharen uit het Ladoga-meer. De oppervlakte van dit meer bedraagt honderd vierkante mijlen; en moest deze geheele ijskorst langs de ongeveer eene werst breede en niet zeer snel stroomende Neva afkomen, zoo zouden daartoe, volgens eene niet zeer moeijelijke berekening, niet minder dan twee geheele maanden vereischt worden. Het meeste ijs smelt dus natuurlijk in het meer zelf; niettemin komt er nog genoeg in den bevrozen vorm langs de rivier naar beneden, om menigmaal haren mond in het meer te stoppen, en bij tusschenpoozen los te breken. Daar ondertusschen de Petersburger schuitenvoerders aan den ijsgang gewoon zijn, zoo gaat hunne scheepvaart desniettegenstaande voort, en men heeft alsdan menigmaal het opmerkelijke schouwspel, midden in de fraaije residentie, nevens zich, op de voorbijdrijvende ijsschotsen, de | |
[pagina 33]
| |
spaanders en krullen te zien aankomen, welke de Fin in den winter, bij zijnen arbeid op het ijs verstrooid heeft, of ook sleden, of wel het lijk van eenig arm paardje, hetwelk in hetzelfde saizoen op de baan verongelukt is. Daar het ijs, ter plaatse waar deszelfs oppervlakte druk bereden is geworden, vaster aan elkander kleeft, zoo komen somwijlen lange stukken van den Ladogaër winterweg aandrijven. De uitwatering der Neva ligt ongelukkiglijk in den achtersten hoek van den Finschen zeeboezem, die hier als het ware een' kleinen naauwen zak vormt, verholen. In dezen zak, de golf van Kroonstad, houdt het ijs gewoonlijk nog veel langer stand dan op de Neva zelve, zoodat, wanneer ook reeds de lente het land is begonnen toe te lagchen en zich in het schoone Neva-water spiegelt, de geweldige massa's ijs de zee nog gesloten houden. Ten gevolge dezer ligging gaat de Petersburger haven later open, dan die van menige andere, hooger noordwaarts op gelegene steden der Oostzee, vermits het groote binnenmeer achter Petersburg en de enge zeeboezem vóór hetzelve het evenzeer onaangenaam belemmeren. Hebben nu eindelijk de vervelende ijsschotsen uit rivier, meer en zee zich opgelost en verloren, dan haasten zich de schepen, die reeds in de Zond hierop wachteden of op de Oostzee kruisten, om de Keizersstad te bereiken. Het eerste zeil, dat op de Neva aankomt, wordt met onbeschrijfelijk gejuich begroet. Het trekt aanzienlijke premiën en kan op groote winsten rekenen. Meestal is het met china's appelen, modewaren, manufakturen en andere zoodanige goederen geladen, naar welke het ijdele Petersburg met het meeste ongeduld verlangt. Men betaalt voor dezelve eenen prijs, die de waarde dubbel en driedubbel overtreft. Is nu eenmaal, met het eerste schip, een begin van handel gemaakt, zoo verschijnen er weldra meer, en op dezelve volgen met uitgespreide vleugels de vloten der Zweden, Engelschen, Nederlanders, Hanzeaten en Amerikanen. Alles gaat ras in dit land der plotselinge overgangen en tooverachtige gedaantewisselingen. Op beweginglooze doodstilte volgt het woeligste leven. De honderd natiën van Europa komen, op hooggewimpelde schepen, van den zeekant aangetogen, en van de bovenrivier, op broze houtvlotten en ruw getimmerde schuiten, de volken en waren van het binnenland. De tot nog toe in de voorraadhuizen opgestapelde landsproducten komen in | |
[pagina 34]
| |
beweging en gaan naar alle landen uit. De oorlogsvloot, die reeds lang met hare uitrusting bezig was, loopt uit tot vreedzame togten en oefeningen op de Oostzee, en stoomschepen bruisen, boodschappen brengende en halende, onder het uithijgen van hunnen zwarten adem, de schoone stroombaan op en neder, waar nog onlangs een zeehond naauwelijks ruimte vond om lucht te scheppen. Elke dag, elk uur brengt nu iets nieuws, iets schoons, en de onttoovering van het verstijfde ijspaleis is volkomen. De Russen hebben er zich aan gewend, eene ontzettende menigte ijs in hunne huishoudingen te verbruiken. Al hunne dranken koelen zij gaarne met ijs, verkwikken zich aanhoudend met bevrorene fruitsappen, die den geheelen zomer door op de straten hunner steden te koop geboden worden, en drinken niet alleen ijswater, ijswijn, ijsbier, maar ook zelfs ijsthee, daar zij, in plaats van klontjes suiker, stukjes ijs in het theekopje werpen. Hun korte, maar verbazend heete zomer zou alle ligt bederfelijke eetwaren in gevaar brengen, bijaldien niet de winter hun het middel leverde, om de ontbinding, welke door de warmte bespoedigd wordt, te stuiten. IJskelders zijn daarom in geheel Rusland iets onontbeerlijks; elke huishouding heeft dezelve noodig, en niet alleen bij de burgers in de steden, maar ook op het land bij de boeren, vindt men deze overal. Te Petersburg telt men nabij de tienduizend zoodanige kelders. Men begrijpt ligt, dat het niet weinig inheeft, zulk een groot aantal kelders van de vereischte hoeveelheid ijs te voorzien. Voorzeker is het geen te hoogen aanslag, wanneer men aanneemt, dat elke dezer 10,000 kelders omstreeks 50 sledevrachten ter vulling noodig heeft. De visch-, vleesch- en kwasverkoopers of anderen, die soortgelijke neringen drijven, hebben niet zelden zoo groote kelders, dat verscheidene honderd vrachten voor hen niet toereiken. De bierbrouwerijen, branderijen enz. verbruiken ontzettende hoeveelheden ijs. Uit dien hoofde worden er dan ook jaarlijks 500,000 vrachten uit de Neva gehaald, en dit is nog als een minimum te beschouwen. Zeker kan men het jaarlijksch verbruik der Petersburger bevolking, door elkander gerekend, op eene sledevracht ijs per hoofd begrooten. IJs is de waar, welke men in het midden van den winter het meest ziet vervoeren. Lange treinen van sleden, met ijsschotsen beladen, stijgen uit de Neva naar boven, en vele duizend | |
[pagina 35]
| |
menschen zijn op al de armen der rivier aan het werk, om dit koude produkt uit het water te halen. De wijs, waarop men bij het uitbreken van het ijs tewerk gaat, is de volgende. In de eerste plaats reinigt men de oppervlakte van het ijs van de daarop liggende sneeuw, ten einde men er de gedaante der uit te breken stukken zuiver op kunne afteekenen. Daarna meet men een groot parallelogram af, en hakt de grenslijnen van hetzelve met de bijl in het ijs. Door middel van evenwijdige strepen deelt men vervolgens deze vierkante ruimte, naar derzelver lengte, in smalle strooken, en deze strooken wederom, door kleine dwarsstrepen, in eene menigte kleine vierkanten van de grootte eener schots, zoo als zij juist voor de slede past. Na dezen voorbereidenden arbeid begint nu het losmaken van het groote parallelogram uit de gezamenlijke massa van het rivier-ijs, hetwelk geschiedt door met de bijl geheel in het rond eene diepe voor of groeve uit te hakken. Daar het ijs gewoonlijk anderhalve à twee ellen dik is, verdwijnen de gebukte werklieden eindelijk geheel in hunne groef, even als in een bergwerk. Natuurlijk moeten zij op deze wijs onder hunne voeten nog een ijsvlies overlaten, juist dik genoeg om hen te dragen; hetzelve wordt naderhand doorgestoken. Wanneer nu aldus het parallelogram uit deszelfs verband is losgemaakt, valt het vervolgens gemakkelijker, hetzelve in de afgeteekende strooken te splijten. Hiertoe plaatst zich op iedere streep eene rij van werklieden, die op de maat, allen te gelijk, hunne zware ijzeren ijsbrekers op de getrokkene linie instooten. Wanneer dit meermalen geschied is, alsdan brengt de sterke, op dezelfde linie plaats hebbende trilling der indringende ijswiggen eindelijk spleet en breuk op deze streep te weeg. Op de drijvende strooken springen dan enkele arbeiders, en scheiden dezelve, al stootende, met minder moeite in de kleine, door dwarslijnen aangewezene parallelepipedons. Om de drijvende schotsen gemakkelijker op het ijs te brengen, vormen zij in hetzelve eene soort van helling, daar zij het dikke ijs naar den kant der opening schuin weghakken. Men hakt, om de houvast te hebben, een paar gaten in den bovenkant van elke schots, slaat er groote ijzeren haken in, en nu stijgt, onder een vrolijk hurrah geroep, de schoone, heldere, groenachtige kristalklomp uit het water naar boven. Het Neva-ijs is smaragd- | |
[pagina 36]
| |
groen, of schijnt zulks ten minste des winters te zijn, wanneer het op de witte sneeuw ligt; hierbij is het uiterst digt, zonder blazen of scheuren. In lange rijen zet men nu de in voorraad gezamelde ijsblokken rondom de bijt, en levert dezelve af aan de slepers, die een paar dezer geweldige stukken op hunne slede pakken, zelf op dien kouden troon plaats nemen, en al zingend er mede de stad injagen. Geen onvermakelijk tijdverdrijf is het, deze bijna ontelbare ijsbreuken op de Neva te bezoeken, en de Russen bij dit werk, waar zij zich zoo regt in hun element gevoelen, gade te slaan. In de kelders worden de ijsklompen regelmatig op elkander gestapeld, en ter wederzijden groote muren daarvan opgetrokken. In deze muren hakt men vervolgens allerlei banken en nissen uit, om melk, vleesch enz. te gemakkelijker in deze koele uitholingen te kunnen plaatsen. Zoo handelt men namelijk in de kelders, waar eenigzins op orde gezien wordt. Algemeener en nationaal te noemen is de gewoonte, om de schotsen slechts in den kelder te werpen, met de bijl in stukken te hakken, en in alle hoeken vast zaam te stampen. Men zou kunnen denken, dat deze verbrijzeling voor de vastheid en den duur van het ijs nadeelig zou zijn; doch dit is geenszins het geval. Integendeel vriezen, na eenigen tijd, al de ijssplinters, wanneer zij op deze wijs digt in elkander gestampt worden, door hunne eigene koude, tot eene eenige vaste massa zaam, waarop nu de waren, welke men goed houden wil, worden nedergezet. In deze kelders smelt het ijs niet ligt, en verteert meer door uitdamping dan door afsmelting. De Russen zijn aan deze ijskelders zoo gewoon, dat zij niet begrijpen, hoe zonder dezelve eene huishouding bestaan kan; en hunne huisvrouwen geraken in de grootste verlegenheid, wanneer zij bemerken, dat zij gedurende den winter geen ijs genoeg voor haar huisgebruik hebben opgedaan, en zien moeten, dat haar voorraad ten einde loopt. Alles zamengenomen kan men aannemen, dat, den aanleg der ijskelders medegerekend, het ijsgebruik de stad Petersburg jaarlijks zeker op twee à drie millioenen roebels te staan komt; eene uitgaaf, welke onze steden niet kennen.
(Het vervolg hierna.) |
|