het gevoel in een naauw verband met de geestelijke en verstandelijke vermogens van den mensch staat, en dezelve ten spoorslag moet strekken, om zich boven den zinnelijken kreits te verheffen, ten einde hij het doel zijner bestemming bereike, die geenszins tot dezen aardschen kring beperkt is. De Spreker is even ver van eene overprikkelde sentimentaliteit als van eene koude verstandelijke berekening verwijderd, maar geheel van het harmonisch verband van al onze vermogens overtuigd, waarom hij dus aan het gevoel geenen meerderen invloed toekent, dan met rede en verstand bestaanbaar is.
In de tweede Redevoering behandelt de Heer spandaw den invloed des gevoels op de beoefening der poëzij. Zelf een verdienstelijk Dichter zijnde, is zijn Ed. hier op éen' gelief koosden grond, en levert dus de blijken van zijne grondige theoretische en practische kennis der dichtkunst, en van hare geschiedenis in onze dagen. De ware Dichter, door het heilig gevoel voor het schoone bezield, moet, boven den geest zijner eeuw verheven, dien naar het hoogere en onvergankelijke pogen te rigten, en zich niet laten wegslepen door de eenzijdige en zinnelijke neiging, die dezelve heeft aangenomen. Hoe weinig Dichters van onze dagen beantwoorden aan deze verhevene bestemming, en huldigen niet eenen verkeerden geest, die hun eenen voorbijgaanden en bedwelmenden wierook schenkt! Dit wordt met het voorbeeld van byron, victor hugo, la martine, en zelfs met dat van walter scott en göthe bewezen; terwijl daarentegen schiller van dit euvel vrij was, en de groote bilderdijk het verre beneden zich rekende, ja liever een' hevigen strijd met dien geest aanving.
Eindelijk wordt in de derde Redevoering de invloed des gevoels op de schilder- en beeldhouwkunst, de muzijk, de welsprekendheid, en op de beoefenaars der wetenschappen, bepaaldelijk die der natuurkunde, op den historieschrijver en op den Godgeleerde beschouwd. Even als in de beide vorigen, komen hier de voortreffelijkste en juistste aanmerkingen voor, die van den helderen geest en de warme belangstelling voor het ware en goede in den Redenaar getuigen. Een geoefende smaak en gegronde kennis is hier het rigtsnoer voor eene levendige geestdrift voor alwat edel en grootsch is, en voor een' echten Godsdienstzin, die even