| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Apocryphe Boeken des N.T., bijeenverzameld, uit de oorspronkelijke talen overgezet, en met inleidingen en aanteekeningen voorzien. Isten Deels Iste Stuk. 's Gravenhage, bij W.P. van Stockum. 1842. In gr. 8vo. XIV en 245 bl. f 2 - :
De gedachte, dat er tot nog toe geene volledige verzameling bestond van de apocryphe boeken des N.V., deed den Bewerker en Uitgever dezer tegenwoordige uitgave het plan opvatten, zoodanig een werk onder de oogen van ons Publiek te brengen. ‘Niet onder de oogen van het groote Publiek (zoo lezen wij in de Voorrede, bladz. IX) in den ruimsten zin des woords; dáár toch zouden zij slechts ergernis en dwaling geven: maar om daardoor in eene behoefte te voorzien, welke door vele Godgeleerden en verlichte Godsdienstvrienden levendig gevoeld wordt.’ - Men zou kunnen vragen, of deze behoefte werkelijk aanwezig was? Immers, de beschaafde leek komt ons voor, aan eene verzameling der apocryphen van het N.T. niet veel behoefte te hebben. En de Godgeleerde, wiens studie hem met deze schriften in aanraking brengt, kan bij fabricius en thilo eene echt wetenschappelijke bevrediging vinden. Bij de onmiskenbare rigting echter van onzen tijd, om hetgeen tot nog toe grootendeels eigendom eener wetenschap was, meer onder de oogen van het algemeen te brengen, kan ons het verschijnen van zulk een werk niet bevreemden, en durven wij den Uitgever wel eenig debiet beloven.
Wilden wij deze verzameling beschouwen als eene wetenschappelijk bewerkte uitgave der apocryphe Evangeliën, ons oordeel zou dan zoo ongunstig mogelijk moeten uitvallen. Ten grondslage derzelve is gelegd de Bibliothek der Neue - Testamentliche Apocryphen von borberg. Maar
| |
| |
deze zelf heeft, in vergelijking met hetgeen door fabricius en aanvankelijk door thilo geleverd is, eene zeer ondergeschikte waarde. Nopens de vertalingen van die Evangeliën, waarvan de tekst ons in het Arabisch bewaard is, (zoo als de geschiedenis van jozef en het Evangelie van de jeugd des Verlossers) heeft de Verzamelaar ‘dewijl zijne kennis der Arabische taal te beperkt was,’ zich met de Latijnsche vertalingen beholpen. Voor de critiek is zeer weinig gedaan, daar alleen die varianten (en niet eens allen) worden medegedeeld, die op de verandering van zin belangrijken invloed hebben, terwijl de Verzamelaar ook alleen de varianten noemt, zonder ons te zeggen, of in welke Handschriften der apocryphe Evangeliën dezelve voorkomen, of welke betrekkelijke waarde aan dezelve, naar zijn oordeel, te hechten is. De historia litteraria dezer geschriften is slechts zeer onvolledig medegedeeld: en een enkele blik op de doorwerkte Prolegomena van thilo voor zijn 1ste Deel doet ons zien, hoeveel meer er over de Handschriften, uitgaven en oudste vertalingen der apocryphe Evangeliën ware in het midden te brengen geweest. (Zoo wordt b.v. alhier, bladz. 176, waar het Evangelie van de jeugd des Verlossers vermeld wordt, op het voetspoor van thilo, het Handschrift van hinckelman en h. sike genoemd; maar de overige HSS., bij thilo, p. XXXI sq., opgegeven, welke echter voor de critiek van dit apocryphe Evangelie van het allergrootste belang zijn, worden met stilzwijgen voorbijgegaan. Zoo worden van de opschriften boven het Voor-Evangelie van jacobus, p. 25, 26, eenige vermeld, maar andere, en
daaronder zeer belangrijke, bij thilo bladz. 161 voorkomende, ontbreken. En wat de inleidende onderzoekingen voor de ons hier geleverde apocryphe Evangeliën betreft, zij laten zeer veel te wenschen over. Het is zoo, de Historische-Critische Inleiding, die ons de Verzamelaar belooft, kan nog menige leemte in het hier geleverde aanvullen, en dus willen wij tot zoolang ons oordeel over de waarde van hetgeen ons hier voor de Isagogiek der Apocryphe Evangeliën geleverd wordt opschorten. Maar dan
| |
| |
had, dunkt ons, de Verzamelaar beter gedaan, met de losse wenken, die hij nu hier en daar omtrent oorsprong, aard, tijd, schrijvers enz. dezer Evangeliën geeft, maar achterwege te laten, daar zij toch zeer weinig afdoen en geen de minste sporen van zelfstandig onderzoek dragen, hetgeen eene oppervlakkige vergelijking met thilo en borberg leeren kan. Ten voorbeelde. Met een woord wordt bladz. 81 het reeds dikwijls opgemerkte verschil tusschen de eerste en tweede helft van het Evangelie van thomas vermeld. Maar niets wordt er bijgevoegd, om den aard en den oorsprong van dit verschil te verklaren. - Omtrent den tijd, waarin dit Evangelie geschreven is, vinden wij alleen, dat het reeds door origenes on irenaeus wordt aangehaald, verder niets. Het bewijs, dat het Evangelie van jezus jeugd van Syrischen en Nestoriaanschen oorsprong is, wordt, bladz. 174-176, al zeer oppervlakkig gevoerd. Thilo, p. XXXIV, geeft vrij wat betere gronden op. - Ook bevreemdde het ons zeer, bladz. 6 te lezen, dat er reeds in de eerste eeuw geschriften omtrent jezus kindschheid en jeugd zijn zamengesteld, terwijl wij bladz. 14 vinden, dat het Voor-Evangelie van jacobus, hetwelk de Verzamelaar voor het oudste der Apocryphe Evangeliën houdt, in de tweede eeuw geschreven is. Hoe dit overeen te brengen? - Over den persoon van dezen jacobus vinden wij hier tevens geene de minste inlichting. Wij zouden meer kunnen zeggen, doch wachten die beloofde Inleiding af. - Wat eindelijk betreft, hetgeen hier tot verklaring der Apocryphe Evangeliën is bijgebragt, wij erkennen, hier wel goede, en voor populair gebruik soms voldoende
opmerkingen te hebben gevonden. Echter voldoet het geenszins aan hoogere eischen. Wij merken hier b.v. op, hoe de merkwaardige overeenkomst naast groote verscheidenheid, die er hier en daar plaats heeft tusschen de Canonische en Apocryphe Evangeliën, waar beiden ons de geschiedenis van jezus ontvangenis, geboorte en jeugd verhalen, nergens juist wordt in het licht gesteld, veel minder voldoende verklaard. En van hoeveel belang ware dit toch geweest, ter afwe- | |
| |
ring van menige bedenking des ongeloofs! In de beschouwing der geschiedenis van jozef blijft de Schrijver gewoonlijk bij die meening staan, welke door wallins, blijkens zijne Latijnsche vertaling, gekozen is; schoon thilo reeds vóór 10 jaren schreef, dat hetgeen door wallins was opgemerkt geenszins van dien aard was, dat men het onderzoek voor gesloten kon verklaren (pag. XX.) Waar hij, ter nadere opheldering, nog eenige fragmenten mededeelt, bladz. 164, uit de latere Koptische bewerking van josef's geschiedenis, haalt hij wel met thilo, p. XXII, den catalogus der Koptische HSS. van zoega aan; maar zonder eenige vermelding der variant, die toch in den zin zoo groot verschil oplevert, vertaalt hij: ‘mijne moeder baarde mij door eene geheimenis, schoon zoega (zie wederom thilo, p. XXIV) niet vertaald heeft mysterio, maar in speluncâ, welke laatste vertaling wel door thilo veroordeeld wordt, maar toch nadere vermelding had verdiend. - Nog wordt, bladz. 215, jeremia XXXVII:21, aangevoerd als bewijs voor het bestaan eener bakkerstraat te Jeruzalem, schoon een enkel opslaan van
van der palm's aanteekening te dier plaatse den Verzamelaar van het ongegronde dier bewering had kunnen overtuigen. - Vooral in het Evangelie van jezus jeugd is hetgeen door den Verzamelaar mosano (??) is bijgebragt ter aanvulling van borberg's reeds zoo oppervlakkige aanteekeningen van weinig beduidenis. - De vermelding van des Heilands wieg voor zijne kribbe, bladz. 171, is zeker den Verzamelaar door onopmerkzaamheid der pen ontvloeid.
Hadden wij eene wetenschappelijke bewerking der Apocryphe Evangeliën te beoordeelen, wij zouden ons met deze losse opmerkingen niet mogen vergenoegen. Thans echter vertrouwen wij genoeg gezegd te hebben, om ons oordeel te regtvaardigen, dat wij hier geene verzameling dier Evangeliën vinden, die aan de eischen der wetenschap voldoet. Wij waren die opmerkingen aan het Godgeleerd publiek verschuldigd, om het te doen zien, dat niemand, die zich tot eene meer grondige beschouwing
| |
| |
der Apocryphe van het N.T. zetten wil, behoeft te meenen aan deze verzameling genoeg te hebben. En van den Heer mosano vertrouwen wij, dat hij niet gaarne een oogenblik met den schijn zou willen pronken, een wetenschappelijk werk te hebben volbragt, waartoe hij zeker zelf het best gevoelt, dat hem, blijkens het hier geleverde, de krachten (die ook inderdaad reuzenkrachten zouden moeten wezen) grootendeels ontbraken. Hij heeft te veel vlijt op dezen arbeid aangewend, dan dat het ons geen leed zou doen, zoo men van zijn werk te veel verwachtte, en van hetzelve in het vervolg eischen deed, die hij zelf moet beseffen niet te kunnen bevredigen.
Dalen wij van het wetenschappelijke tot een lager oogpunt af, dat van meer algemeene bruikbaarheid en nuttigheid, dan kunnen wij (de behoefte aan zulk eene verzameling eenmaal voorondersteld zijnde) hare geschiktheid tot dat oogmerk niet miskennen. Integendeel brengen wij dan zoowel aan Verzamelaar als Uitgever in het algemeen onzen lof voor hetgeen hier is geleverd. Gelijk zich toch dit werk door goede uitvoering aanbeveelt, heeft de Vertaler gewoonlijk getoond, het Latijn en Grieksch te verstaan. De zin is meestal getrouw en duidelijk weêrgegeven. Bij verschil van lezing of opvatting is zijne keus meer dan eenmaal vrij gelukkig uitgevallen. Met zedigheid belijdt hij zijne onkunde in gevallen, waarin alleen eene hoogere Critische en Exegetische kennis stelliger uitspraak had kunnen doen. Aan de moeijelijke spreekwijzen wordt voor populair gebruik een genoegzaam licht bijgezet. In één woord, aan allen, wien het aan gelegenheid of geschiktheid ontbreekt, om eigenlijk geleerde uitgaven der Apocryphen ter hand te nemen, roepen wij gaarne toe: de nieuwe verzameling der Apocryphen is volstrekt geen hooggeleerd, maar toch een zeer bruikbaar boek.
In de voorrede wordt iets over de beteekenis van het woord Apocryph gezegd en een wenk gegeven aangaande de nuttigheid van de kennis der Apocryphe Evangeliën. Gaarne hadden wij dit laatste wat helderder en grondiger ontwikkeld gezien. De Schrijver schijnt de tegenstelling
| |
| |
van Canonisch en Apocryph zoo sterk mogelijk te willen maken. Ook wij meenen haar in dien zin te moeten opvatten. En gelijk wij het onmogelijk kunnen goedkeuren, dat strauss uit de Apocryphe Evangeliën menig wapen tegen de geloofwaardigheid der Evangelische Geschiedenis ontleende, (hij was trouwens hierin reeds voorgegaan door schneckenbürger, über den Ursprung des 1en Canonischen Evang., p. 72) zoo prijzen wij het in onzen Verzamelaar, dat hij ook de beschouwing van borberg in dit opzigt niet deelde. Met vrucht had hij hier kunnen gebruik maken van ullmann's verhandeling zur Characteristik des Kanonischen und Apocryphischen, voorkomende in het werkje: Historisch oder Mythisch? p. 181-241, en van hetgene voorkomt in tholück's Glaubwürdigkeit der Ev. Gesch. 2e Aufl. p. 405-419. Dan had zijne aanwijzing van het verschil tusschen Canonisch en Apocryph, waar het te pas kwam, veelzijdiger en grondiger kunnen wezen. De Schrijver heeft ons hier en daar verwezen op eenige bijlagen, waarin hij zijne denkbeelden omtrent sommige punten nader zal ontvouwen. Gelijk wij dit ten hoogste goedkeuren, willen wij hem toch ook hier aan den pligt van grondigheid en volledigheid indachtig maken. Als men een algemeen bruikbaar geschrift wil vervaardigen over een wetenschappelijk onderwerp, dan is het toch niet genoeg, de streng wetenschappelijke vormen en onderzoekingen af te snijden, maar het is vooral pligt, de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek tot het gemelde doel op te nemen, voor zichzelven te toetsen en voor het algemeen in behagelijke kleedij te dossen. Hij neme dus niet te veel op zich, bedenke hoeveel grondige vóórstudie er vereischt wordt, om, zelfs tot meer algemeen
gebruik, eene goede bewerking der Apocryphe Evangeliën te vervaardigen, en houde het festina lente in het oog.
De aangekondigde verzameling zal in drie Deelen het licht zien, ieder van vier Stukken. Wij hopen, dat de voortzetting der taak door den Verzamelaar met ijver en wijsheid zal worden ondernomen. Na de 4 Apocryphe Evangeliën, hier medegedeeld, hebben wij nu het eerst
| |
| |
de drie overige te wachten. Wij geven den Verzamelaar in bedenking, of het niet doelmatig zou zijn, ook het Evangelie van marcion, zoo als het door hahn is verzameld, aan zijne vertaling toe te voegen. Het vervolg zijner taak zou hem vrij wat gemakkelijker worden gemaakt, zoo slechts het 2de en 3de Deel van thilo's verzameling eerlang het licht zag. - Wij eindigen met den wensch, dat deze uitgave der Apocryphe Evangeliën een middel zij, niet alleen om eene ijdele nieuwsgierigheid te bevredigen, maar vooral om den eerbied voor het Goddelijk en eeuwig Evangelie, waarvan de schrijvers geene kunstig verdichte fabelen zijn nagevolgd, in veler hart vaster wortelen te doen schieten en rijper vruchten te doen dragen!
|
|