| |
| |
| |
Handboek der Grieksche Mythologie, ten dienste der Latijnsche Scholen en Gymnasiën. Door P. van Limburg Brouwer. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1841. In gr. 8vo. VII en 163 bl. f 1-80.
Onder dezen titel ziet een boek het licht, waardoor Referent gelooft dat aan eene wezenlijke behoefte voldaan wordt. Hoe dikwijls toch de vraag werd gedaan: hoe moet de Mythologie op de Latijnsche Scholen en Gymnasiën onderwezen worden? bleef zij echter nog steeds een voldoend antwoord verwachten, en schijnt het aangekondigde geschrift met de daad eene oplossing derzelve te behelzen.
Tegen de bestaande Handboeken kunnen gewigtige aanmerkingen worden gemaakt, gelijk de Heer van limburg brouwer er werkelijk een zestal zeer juiste opgeeft in de voorrede van dit Handboek. Het komt Ref. voor, dat hij, door deze in de hoofdzaak achtereenvolgens op te geven en er telkens de wijze van behandeling van den Heer van limburg brouwer mede te vergelijken, eenig denkbeeld zal geven, zoowel van de zaken in dit Handboek vervat, als van deszelfs voortreffelijkheid.
Eene eerste aanmerking is gerigt tegen het gelijktijdig behandelen der Grieksche en Romeinsche Mythologie, als gevende verwarde denkbeelden, terwijl het nog zeer moeijelijk is te weten, van welken, van den Griekschen of van den Romeinschen God de schrijver spreekt. De Heer van limburg brouwer heeft daarentegen overal zorgvuldig opgegeven, waar die verwarring bij de Grieksche Godheden plaats had, hetzij met andere Grieksche, hetzij met Romeinsche. Voorbeelden zijn: cronus met de planeet saturnus; rhea met de Aarde en demeter; hecate met persephone, artemis, de Maan en nog andere Godheden; apollo met de Zon; hestia met het Vuur, de Aarde enz. Ref. beschouwt deze wijze van handelen als zeer dienstig om verwarring te voorkomen. Op verschillende plaatsen daarenboven wordt de Grieksche Mythologie met de Romeinsche vergeleken, of er uit opgehelderd. Dit geschiedt p. 83 met de Cronia en Saturnalia; p. 93 met den bijnaam van zeus Λακεδαιμόνιος en jupiter capitolinus, en meer andere plaatsen; vgl. p. 130, 144, 158, 160, 162. Doch verder is er van Romeinsche My- | |
| |
thologie geene sprake. Ofschoon Ref. nu allezins het gevoelen van den Heer van limburg brouwer deelt, dat Grieksche en Romeinsche Mythologie niet gelijktijdig moeten behandeld worden en ieder het verkeerde hiervan uit elk ander Handboek (want Ref. is er geen bekend, waarin men niet alzoo is te werk gegaan) kan leeren kennen, bejammert hij toch evenzeer, dat hier voor Romeinsche Mythologie niets geleverd is. Deze aanmerking heeft echter niet de strekking, om daarom het gebruik van het
Handboek van den Heer van limburg brouwer te ontraden: integendeel, Ref. houdt eene goede, oordeelkundige, wetenschappelijke voordragt der Grieksche Mythologie afzonderlijk, juist om de door den Heer van limburg brouwer opgegevene redenen, voor oneindig beter dan elk ander Handboek, waar zij vereenigd voorgesteld zijn, zelfs al hadden deze geene andere gebreken dan dit enkele. Deze aanmerking is dus ter neder gesteld, opdat zij den Heer van limburg brouwer tot aansporing verstrekke, om dit Handboek, bij een tweeden druk, met des Hoogleeraars denkbeelden over de Romeinsche Mythologie te doen volgen. Ware die alsdan wat uitvoeriger en niet spaarzaam met citatiën voorzien, het boek zou er in waarde door winnen; ten zij men eene even voortreffelijke Histoire de la civilisation des Romains, als nu door hem van de Grieken gegeven is, te wachten had. De tweede aanmerking keurt af de allegorische uitleggingen van de oude Godheden, door wijsgeeren en grammatici gedaan en in de handboeken voor Mythologie te gretig opgenomen. Hevig trekt de Hoogleeraar tegen de Euhemeristen en alle voorstanders van allegorie te velde. En, naar het Ref. toeschijnt, te regt; daar geene zaak zulke scheeve denkbeelden omtrent het oude volksgeloof doet ontstaan, dan juist dat jagt maken op allegorie. De etymologische spitsvondigheden, waarop zich het vernuft van waarlijk geleerde menschen zoo dikwijls te vergeefs vermoeid heeft, hebben dit kwaad steeds verergerd, en men kan het daarom niet anders dan goedkeuren, wanneer de Schrijver van dit Handboek zich onthoudt van alle onzekere en daardoor tot dwaling aanleiding gevende naamsafleidingen. Hier vindt men, en dan nog maar bovenal in de zedekundige Mythologie, niets dan de opgave der zuiver Grieksche namen, die dan vertaald er nevens worden geplaatst: iets hetgeen slechts de duidelijkheid
bevorderen
| |
| |
kan, dewijl het denkbeeld, dat men zich van de persoonsverbeelding maakt, in de taal zelve uitgedrukt ligt.
De derde aanmerking veroordeelt het niet genoeg onderscheiden der tijden in andere Handboeken. De Heer van limburg brouwer daarentegen vermeldt niet slechts, welke persoonsverbeeldingen voorkomen als voorwerpen van vereering, maar onderscheidt overal naauwkeurig, wat bij elk der vroegere, wat bij latere schrijvers en dichters te huis behoort. Daardoor wordt men in het leven, de beschaving en het godsdienstig geloof der Grieken ingeleid en de voorstelling, schoon mythologisch, wordt bijna historisch. Door zulk eene streng wetenschappelijke behandeling is er zoo veel orde in de voorstelling gebragt, zoo veel dwaling en verwarring voorgekomen, dat men daardoor alleen reeds veel gezondere denkbeelden van de volksgodsdienst der Grieken aan de jeugd kan inboezemen.
Maar is die streng wetenschappelijke vorm voor die schooljeugd geschikt? Het kan sommigen toeschijnen, dat het Handboek over het geheel niet zeer gemakkelijk is om te lezen, hier en daar zelfs moeijelijk, doordien de zin soms wat afgebroken is. Maar men houde onder het oog, dat het een handboek, geen leesboek is. Het is alzoo voor het onderwijzen van den leeraar ingerigt, niet minder dan voor het leeren van den leerling. Alles nu, wat den onderwijzer tot het onderrigt dienen kan, is in ruime mate voorhanden, mits deze slechts de moeite neme om de geciteerde plaatsen uit de Histoire de la civilisation des Grecs na te slaan. Ontbreekt hem de gelegenheid om dit werk te lezen, dan vreest Ref. dat dit Handboek, hetwelk er geheel naar gevormd is, slechts gebrekkig zal kunnen worden gebruikt. Doch kan een leeraar zich met de wijze van zien van den Heer van limburg brouwer vereenigen, dan is het bestuderen van, genoemd grooter werk als een onmisbaar vereischte tot het doeltreffend gebruik van dit Handboek aan te prijzen. Behalve deze bijzondere citatiën uit het IIde en VIIde Deel van meergenoemde Histoire de la civilisation, zijn er nog hier en daar verschillende schrijvers opgenoemd. Ref. keurt zeer goed, dat dit alzoo geschied is, namelijk zonder bijzondere opgave der plaatsen, waar het een of ander te vinden is. Immers wordt daardoor de gelegenheid aangeboden aan ieder, die Mythologie onderwijst, om zich steeds met de schrijvers zelve bekend te maken, waardoor menige gelegen- | |
| |
heid geboren wordt, om nu eens door het vertalen eener plaats uit een' ouden schrijver, dan weder door schriftelijke, of bovenal mondelinge mededeeling, de behandeling der Mythologie aangenaam en hoogst nuttig tevens te maken. Het spreekt wel van zelf, dat bij deze opmerking slechts oudere leerlingen verondersteld worden, die reeds met homerus eenige bekendheid hebben.
De vierde aanmerking der Voorrede geldt de Verdeeling, als zijnde altijd de Romeinsche. Het ligt dus in den aard der zaak, dat de Heer van limburg brouwer, een Handboek uitsluitend van Grieksche Mythologie daarstellende, eene gansch andere verdeeling moest volgen. Ref. vergenoegt zich, slechts de hoofdverdeeling alhier te laten volgen. Zij is deze: Inleiding, p. 1-12. Eerste afdeeling. De natuurkundige Mythologie, p. 13-52. Tweede afdeeling. Zedekundige Mythologie, p. 53-78. Derde afdeeling. De persoonlijke Godheden. Eerste hoofdstuk. Over cronus, rhea, prometheus en de opvolging der menschengeslachten volgens hesiodus, p. 79-89. Tweede hoofdstuk. Over de afstammelingen van cronus, de Hoofdgodheden van de algemeen erkende Godenleer, zeus, poseidon, hades, here, demeter, hestia, p. 89-108. Derde hoofdstuk. Zonen en dochteren van de kinderen van cronus en rhea: hephestus, ares, athene, apollo, artemis, hermes, pan, aphrodite, adonis, priapus, p. 108-133. Vierde afdeeling. De vergode menschen, p. 134-150. Vijfde afdeeling. De Godheden van minderen rang, de Demonen en Helden. Eerste hoofdstuk. De Demonen, p. 151-154. Tweede hoofdstuk. De Helden, p. 155-163. Deze afdeelingen nu en hoofdstukken worden in verschillende paragrafen afgedeeld, en Ref. beviel vooral de zeer geschikte onderafdeeling, bij sommige der Hoofdgodheden gemaakt, naar de verschillende betrekkingen, waarin zij vereerd werden. Zoo wordt zeus in Afd. III, Hoofdst. II, § 2, beschouwd als: 1o. de Koning der Goden: 2o. de Heer des Hemels: 3o. de Beschermgod der vorsten en staten: 4o. de opperste Bestuurder van der menschen lotgevallen:
5o. de Regter over de daden der menschen, de bron van het openbare en volkenregt, van regtvaardigheid en menschelijkheid. Hetzelfde heeft plaats bij here, poseidon, apollo en anderen. Hoe zeer verschilt nu deze wijze van beschouwing van de tot hiertoe gebruikelijke in andere Handboeken, waar dikwerf
| |
| |
dezelfde zaken aangeroerd, maar zonder eenige rangorde voorgedragen wordende, de leerling in verwarring wordt gebragt, en daardoor aanleiding gegeven om hem het aangeleerde spoedig te doen vergeten.
Nadat de Schrijver alzoo de denkbeelden der Grieken over hunne Godenleer heeft opgegeven, volgen negen geslachtkundige (Ref. twijfelt of de Heer van limburg brouwer hier goed Hollandsch heeft geschreven) tafels, doch, hetgeen bij een' herdruk dient te worden gevonden, geen Index. Platen zijn er, om de onkosten, bij het werk niet gevoegd; maar de Heer van limburg brouwer verwijst op die van millin, latende iedereen de vrijheid om andere dergelijke, dat is, goede, platen, b.v. van hirtz Bilderbuch, (Ref. voegt er nog bij k. kärcher's Handzeichnungen,) te gebruiken.
De vijfde aanmerking raakt den toon der Mythologische handboekjes, als zijnde ongeschikt, en meermalen bespottende hetgeen de ouden voor waar en heilig hielden. Het schijnt Ref. toe, dat in dit Handboek een gansch andere en betere toon is aangeslagen, die het volksgeloof der Grieken niet bespot (hetgeen trouwens meer pedanterie of onwetendheid te kennen geeft, dan opregte erkenning en juiste waardering der voorregten van het Christendom); maar integendeel zoekt op te helderen en daarin, meer dan men uit den aard der zaak vermoeden zoude, gelukkig slaagt. Bijzonder trof Ref. het gezegde op p. 95: ‘De Grieken meenden hunne Goden het meest te vereeren, door hun den oorsprong van een aantal, hetzij godheden, hetzij beroemde en doorluchtige menschen, toe te schrijven. Daarom is er geene godheid, die zoozeer den naam verdient van Vader van goden en menschen, als zeus. - Van daar die menigvuldige verhalen van liefdesgeschiedenissen, zoo van zeus, als van andere goden en godinnen, die door de dichters vaak op eene wijze zijn opgesierd, welke ons in geenen deele overeenkomstig schijnt met de waardigheid der goddelijke natuur, doch die wij, uit het bovengemelde oogpunt beschouwd, ten minste kunnen overeenbrengen met de denkbeelden, welke godsdienstige Grieken zich van hunne goden vormden, zonder dat wij daarom behoeven te gelooven, dat zij met opzet hunne goden voorgesteld hebben als echtbrekers en wellustelingen.’ Inderdaad, stel die liefdesgeschiedenissen bespottend voor, terstond zal de
| |
| |
leerling een verkeerd begrip verkrijgen van de vereering, die de Griek desniettegenstaande zijnen Goden bewees. Hoe, indien de aangehaalde voorstelling niet de ware is, is het anders mogelijk, dat verbreking der huwelijkstrouw door eene Godin, door here, de Beschermgodin der vrouwen, werd gestraft? De Grieken toch stelden zich hunne Goden meer als beloonende, straffende en besturende voor, dan als voorbeelden van navolging. Ware dit laatste het geval, dan waren echtbreuk en wellust bij hen geoorloofd geweest. Nu daarentegen hadden zij, die er zich aan schuldig maakten, de straf der Goden te duchten.
Eindelijk (en dit is eene zesde aanmerking) gelooft de Heer van limburg brouwer, dat men meestal te veel hecht aan het denkbeeld, om de kennis der overleveringen tot het regt verstand der oude schrijvers te doen dienen, en te weinig aan het gebruik, dat men van die overleveringen maken kan, om daaruit het godsdienstig geloof der oude volken op te maken. Kan het waarlijk goed zijn, al die fabelen, meestal dan nog, om de kortheid te bevorderen, gebrekkig of onvolledig in Handboeken te zien voorgedragen? Men kan immers bij de vermelding van den naam der hoofdpersonen die fabelen, des verkiezende, verhalen, vooral bij het vertoonen der platen, om het onderwijs aanschouwelijk te maken; maar de leerling heeft niet noodig alles, wat er mythologisch in de oude schrijvers opgeteekend staat, vooraf uit een Handboek te leeren kennen. Geeft de onderwijzer der Geschiedenis zijnen leerlingen alle geringe daadzaken op, alleen omdat zij daadzaken zijn, of zonder dat zij oorzaken waren van gewigtige gebeurtenissen? Worden in het onderwijs der Aardrijkskunde alle namen, ook der onbeduidendste plaatsjes, in het geheugen geprent, of zal men er zich niet liever op toeleggen om op de school een overzigt van den geheelen aardbol te geven? Even zoo is het met de Fabelkunde, en dit boek bevat, hetgeen een mythologisch Handboek bevatten moet, eene schets, een overzigt van de volksdenkbeelden der Grieken omtrent hunne Goden, volgens eene goedgekozene verdeeling, en waarschuwt zeer te regt, p. 93, om zich deze denkbeelden niet als een weloverdacht, geregeld systema voor te stellen. Zoo worden ook slechts opgegeven, welke dieren en planten den Goden vooral geheiligd waren, en van de plaatsen der vereering alleen de hoofdplaatsen. In plaats van eene menigte fabe- | |
| |
len, die men beter in dichters en schrijvers zelve leest, in te lasschen,
worden opmerkingen gemaakt als deze: dat eenige Goden in den hemel hetzelfde waren als sommige menschen op aarde; zeus een Koning van den ouden tijd; apollo een wijze van die dagen; hermes heraut onder de Goden, even als talthybius in het leger der Grieken, waarom hij de Beschermgod der herauten onder de menschen was; gelijk demodocus en phemius, aan de maaltijden der vorsten, zoo veraangenaamden apollo en de Muzen de bijeenkomsten der Goden door zang en snarenspel. Doch Ref. kan het boek niet afschrijven. Hij gelooft met het gezegde te kunnen volstaan om, eenigermate althans, het voortreffelijke, dat het in zijn oog heeft, te doen bevroeden, en eindigt met den wensch, dat dit Handboek op zeer vele Latijnsche scholen en Gymnasiën ten leiddraad moge genomen worden. De wetenschap kan er veel bij winnen, terwijl den Heer van limburg brouwer de eer zoude toekomen van aan het onderwijs der Mythologie in ons vaderland eene nieuwe en betere rigting te hebben gegeven.
|
|