jeugd voert de Schrijver bedenkingen aan, die niet ongegrond zijn, onder anderen als hij zegt: ‘Een ieder, die met den Bijbel bekend is, weet ook, dat dit niet gevoegelijk geschieden kan, uit hoofde in de H. Schrift veel gevonden wordt, wat voor kinderen minder geschikt, ja zelfs schadelijk kan geacht worden. Wat nut toch zullen zij hebben van eene breedvoerige opgave van geslachtregisters, beschrijvingen der kleederen van de Priesters en Levieten, van den Tabernakel en deszelfs gereedschappen, verscheidene tellingen des Israëlitischen volks, gezigten der Profeten, en vele andere dergelijke meer? Zullen vele in onzen tijd onkiesch gewordene uitdrukkingen en de beschrijving van op zichzelf aanstootelijke verhalen op hunne zedelijkheid niet zelfs nadeelig kunnen werken?’ Maar wanneer wij nu uit dit oogpunt het werkje beschouwen, hebben wij juist veel op hetzelve aan te merken. Er wordt eene geheele paragraaph besteed aan den tabernakel te beschrijven met deszelfs gereedschap, waarbij zelfs de gouden kransen en ringen, de vleugelen der Cherubim, de schotelen, reukschalen, plateelen en kroezen, kandelaar, lampen, linnen gordijnen en rooster niet vergeten worden. Ook zouden wij van oordeel zijn, dat, bij het zamenstellen van een werkje voor de jeugd, het huwelijk der kinderen Gods met de dochteren der menschen, de worsteling van jacob, het gesprek van bileam met zijn' ezel, de val van david met bathseba, en het invaren der duivelen in de zwijnen, wel achterwege hadden kunnen blijven, in afwachting van zoodanig meer gevorderd tijdperk, in hetwelk de Bijbel zelf in handen kon gegeven worden. Wij stemmen gaarne toe, dat dit werkje door verstandige leeraren, onderwijzers en huisvaders, met vrucht kan gebruikt worden, maar houden het er tevens voor, dat zij zich even goed van den Bijbel zelven kunnen bedienen. Wij achten dus het werk meer bij uitsluiting bruikbaar
voor hen, die zich met de godsdienstige opleiding der jeugd bezig houden, om, en dan toch nog altijd met een oordeel des onderscheids, uit hetgeen in den Bij-