over iets nieuws te zeggen. Intusschen dat behoeft bij de jaarlijksche verslagen aan de Afdeelingen minder; herinnering van het bekende, en aanmoediging tot onverflaauwden ijver in dit werk des Heeren, zal ligt eene goede plaats vinden, zonder dat men verrassende of schitterende welsprekendheid vordere. Zoo schijnt er ook de Eerw. scholten over gedacht te hebben. Hij beschouwt de zaak der Bijbelgenootschappen als een Goddelijk werk, als een werk der Christelijke liefde, en daarom door God gezegend, en door geene aardsche magt weder (?) te vernietigen. Eenheid, men ziet het, is hier juist niet in het oog gehouden. Ook zou buitendien op het stuk, als stuk, meer dan eene aanmerking te maken zijn. Liever echter prijzen wij het aan als welmeenende aanbeveling van een der meest aanbevelingwaardige Genootschappen.
Het is ons, om dit, schoon niet regtstreeks tot de Redevoering van den Heer scholten in betrekking staande, hier te zeggen, wel eens voorgekomen, dat de jaarlijksche Verslagen en opwekkende Redevoeringen in de Afdeelingen van het Bijbelgenootschap op den duur niet die belangstelling wekken, welke de aard der zaak, waarover daar gesproken wordt, toch altijd verdient. Is dit ook toe te schrijven aan de eenzelvigheid, die het onderwerp der rede uit den aard der zaak wel hebben moet? Of wekt het eigenlijke verslag minder de aandacht, omdat er over een enkel jaar van eene enkele Afdeeling niet veel verslag te geven valt, en hetgeen het Genootschap in het algemeen betreft, toch in druk gelezen wordt? Of gaat het aandachtwekkende door het jaarlijksche verloren? Wij meenen, het eene en het andere; en houden het er daarom voor, dat het en voor de Sprekers, en voor de hoorders, en, wat nog het zwaarste weegt, voor de zaak van het Genootschap zelf, verkieslijker ware, die verslagen en opwekkingsredenen b.v. om de vijf jaren te houden. Men zou dan meerdere stof hebben tot een verslag, dat de belangstelling wekte, en de aanprijzing van de zaak der Bijbelverspreiding zou door niet zoo velen afgezaagd genoemd worden. Dat zal wel niemand doen, die alleen op de