den uit het volk zijn, en dus eene minder deftige taal moeten spreken. Deze vermenging van poëzij en proza, in het eigenlijke treurspel stellig af te keuren, is in het drama misschien minder verwerpelijk. Gemakkelijk evenwel is het niet, om dit proza op eene goede manier in het gedicht in te vlechten. Shakspeare was vooral niet minder blijspeldichter, dan tragicus, en wist aan die prozaïsche tooneelen eene levendigheid, geestigheid en oorspronkelijke luim bij te zetten, waardoor wij ze dikwijls niet minder bewonderen, dan de ernstiger tooneelen. Het komt Rec. voor, dat de Heer van halmael deze gave te veel mist, en dat daardoor de proza-tooneelen de minste zijn, en niet die losheid en gemakkelijkheid, die puntigheid en eigenaardigheid hebben, die ons het gemis der poëzij vergoeden.
De dichter houde ons deze aanmerkingen op de hier geleverde stukken ten goede. Rec. heeft ze, ondanks dezelve, met veel genoegen gelezen, en maakt hem slechts opmerkzaam op datgene, wat bij eene herhaalde proeve ware te vermijden en te verbeteren.
In de voorrede verdedigt de Heer van halmael zich tegen aanmerkingen, op zijne vroegere stukken gemaakt. Rec., die vroeger geen stuk van den dichter in eenig tijdschrift beoordeelde, behoeft zich dus ook het hier gestelde niet aan te trekken. Alleen komt het hem voor, dat die verdediging niet overal even geldig is. Wanneer men den Heer van halmael voorwerpt, dat hij soms der taal geweld aandoet; als hij zegt: zich wreken van den smaad, zich van iets beklagen, dan is het niet voldoende, dat hij zich op enkele voorbeelden van groote mannen beroept. Ook deze konden dwalen en hebben reeds gedwaald; hij moest bewijzen, dat de zamenvoeging met den aard der taal en de beteekenis der woorden overeenkomstig was. Omdat men misschien op eene enkele plaats in de oude Schrijvers nulli voor nullius of soortgelijke leest, zou men daarom ophouden te beweren, dat dit eene grove taalfout ware? Omdat de Heer van lennep, een uitstekende kenner van onze taal, en haar meer, dan menig ander, meester, zich eene enkele maal een Gallicisme laat ontvallen, is dit daarom goed te keuren of na te volgen? Rec. blijft het er dan ook voor houden, dat de vroeger berispte uitdrukkingen voor het minst niet verkieslijk zijn te achten.