oude Handelsverkeer der Stad Utrecht, waarop de Schrijver nog een vierde zal laten volgen, waarin hij de oorkonden zal mededeelen, welke tot de drie voorafgaande Stukken betrekkelijk zijn. In zijn Besluit, bl. 634, schijnt de Auteur ons nog eenige hoop te laten, dat hij zijne vroeger voorgenomene taak zal volvoeren, om namelijk de geschiedenis des handels van Utrecht tot aan het begin der veertiende eeuw, en dus bijna tot aan het tijdperk, behandeld in het werk van den Heer berg van middelburg: Het Hanzeverbond en de Nederlanden, voort te zetten. Hij beneemt ons echter, bl. 635, die hoop voor een groot gedeelte, door de opgaaf der moeijelijkheden, die hem in den weg staan, en door de uiting van den wensch, dat de overgeblevene gaping door eene bekwamer en kundiger hand zal worden aangevuld. Maar wie zou toch beter dan Jhr. van asch van wijck tot zulk eenen arbeid in staat zijn? Reeds de vlugtige blik, dien hij, bl. 636-638, op dat tijdvak werpt; het oogpunt, waaruit hij Utrechts geschiedenis gedurende die vier eeuwen beschouwt, en de wijze, waarop hij ons de grijze oudheid van Utrechts handelsverkeer heeft voorgesteld in de drie voleindigde Stukken: dit alles noopt ons, den geachten Schrijver aan te moedigen, in weerwil van alle hinderpalen, op den ingeslagenen weg voort te gaan, en onze vaderlandsche Letterkunde met verdere vruchten van zijn onderzoek te verrijken; terwijl hij reeds zoo vele bouwstoffen voorhanden heeft, en, met hoe veel bezwaren ook worstelende, altijd nog ligter dan iemand, die nog niets gereed heeft, de oorspronkelijk voorgenomene taak zal kunnen voltooijen. In elk geval mogen wij ons ten minste in het bezit van het tot dus ver geleverde verheugen, en hebben wij een overzigt van Utrechts handel sedert de vroegste, de Romeinsche tijden, tot aan deszelfs hoogsten bloei in het begin der twaalfde eeuw, waarna die luister langzamerhand, door de
mededinging van andere steden en een aantal bijkomende oorzaken, begon te verkwijnen, zonder echter geheel verloren te gaan. Het werk is dus, zoo ras de verwachte bijlagen zullen verschenen zijn, in een zeker opzigt een geheel; schoon het steeds te bejammeren zal blijven, indien door den Heer van asch van wijck zelven ook het overige van Utrechts handelsgeschiedenis, tot aan het begin der veertiende eeuw, niet mogt worden afgewerkt.