Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijzonderheden omtrent de jeugd en de eerste verstandelijke ontwikkeling van den beroemden Elias Annes Borger. Te Leeuwarden, bij W. Eekhoff. 1842. In post form. VI en 32 bl. f : - 40.Zoo dikwijls wij borger's schriften lezen of hem ons op den kansel vertegenwoordigen, zoo dikwijls wij hem in den vriendenkring aan den gezelligen, met attisch zout gekruiden, disch ons voorstellen, zoo dikwijls rijst bij ons een diep weemoedig gevoel op over het verlies, dat Vaderland en Kerk, Wetenschappen en Letteren, de vaderlandsche Hoogeschool, in één woord het rijk van Dichtkunst en Geleerdheid, in den zoo vroegtijdig gestorven' man geleden heeft. Zoo velen als borger in de kracht zijns mannelijken leef- | |
[pagina 510]
| |
tijds, in de hooge vlugt zijner ontwikkeling, in al den gloed zijns scherpzinnigen vernufts, in al het eigendommelijke zijner wijsheid en geleerdheid gekend en nagegaan hebben, hebben hem steeds hooggeacht, vereerd en bewonderd; en zij, die minder in de gelegenheid zijn geweest borger van nabij gade te slaan, worden door zijnen lijkredenaar en lijkdichter, door van der palm en tollens, op het verheven standpunt geplaatst, van waar zij, gelijk lavater zich omtrent het Genie uitdrukt, al dat ongeleerde, ongeleende, onleerbare, onleenbare, innig eigene, onnavolgbare ook in borger, in den eenigen borger, ontdekken kunnen. Blinkt bij groote mannen en uitstekende karakters dat genialische, als een grondtrek der ziel, ook in meer gevorderde jaren uit: het is toch niet minder waar, dat bijkomende omstandigheden, op eene zonderlinge wijze, vooral in den jeugdigen leeftijd, niet zelden aanleiding hebben gegeven, om eene grootheid van geest en hart te ontwikkelen, die de bewondering van tijdgenoot en nakomelingschap tot zich trekt. De geschiedenis van velen onzer uitstekende mannen, en die van andere volken, levert hiervan het bewijs op. Men denke slechts bij ons aan een' boerhaave, de ruyter, nieuwland, ‘met wiens hoedanigheden van een' grooten en zeldzamen geest borger zoo veel overeenkomst had’; bij vreemden aan een' rollin, crebillon, franklin, corregio en anderen, om zich hiervan te overtuigen. De invloed echter, dien ouders, opzieners of onderwijzers, zoowel door eene goede als vaak verkeerde rigting hunner opvoedingsregelen, aanleg en karakter niet naar eisch gadeslaande, of ook soms door den dwang der omstandigheden genoodzaakt, op deze ontwikkeling uitoefenen, moet en mag niet voorbijgezien worden. Deze dan bij echte Geniën te leeren kennen; de verstandelijke en zedelijke vorming van den mensch, met uitstekenden aanleg begaafd, van zijne vroegste jeugd af, naauwkeurig op te sporen; betrekkingen, stand, karakter, onderrigt, uitspanning, bevattelijkheid, oplettendheid, werkzaamheid, de geheele rigting van den geest, bij den jongen mensch, bij wien zich iets groots, iets zeldzaams openbaart, te bestuderen en in verband te brengen met zijne volgende bestemming, is dus eene zaak van hooge aangelegenheid niet alleen, maar doet ons, na de uitkomst onzer beschouwingen, niet zelden des te meer verbaasd staan over de vonken van geest en vernuft, die in kinderlijken | |
[pagina 511]
| |
leeftijd, hoewel sluimerende en schijnbaar onderdrukt, echter meer en meer ontgloeid zijn geworden en een' stroom van licht hebben verspreid, waarin de nakomelingschap zich met eerbiedige dankbaarheid verheugt, en waardoor de zoodanigen als starren in het donkere, als lichten aan den hemel van wijsheid en geleerdheid geschitterd hebben. De Heer eekhoff heeft dus voor de vereerders van borger een zoowel belangrijk als hoogstaangenaam werk verrigt, door deze bijzonderheden omtrent de jeugd en de eerste verstandelijke ontwikkeling van den beroemden Hoogleeraar in het licht te zenden. Als Fries, en in de gelegenheid geweest zijnde, vele dier bijzonderheden, bij mondelinge of schriftelijke mededeeling, van de betrekkingen, vrienden en tijdgenooten van borger te ontvangen, kon deze taak dan wel aan niemand beter, dan aan den Archivarius der Stad Leeuwarden, toevertrouwd zijn. Eekhoff's geschrift leert ons nu, met de Lijkrede op borger van van der palm, den geheelen mensch borger kennen. Wij kennen thans meer in bijzonderheden borger als kind en knaap, als jongeling en man, en eekhoff eindigt dus teregt, waar van der palm met de tweede helft van borger's kortstondig leven kan gezegd worden aan te vangen. Wij zullen in geene opgave treden van al het naïve, belangrijke, nadenkenswaardige, dat wij hier van borger's jeugd vinden opgeteekend; het drukt zich in dat ééne gezegde van van der palm uit: ‘dat de Goddelijke Voorzienigheid zorgde voor het verhevener deel der opvoeding van hem, dien zij voor iets groots bestemde.’ Het geheel doet ons borger's jeugd en aanleg kennen, als te strijden hebbende tegen de rigting, die vaderlijke wil en wijze van zien, bij de opvoeding, aan den ontluikenden knaap wenschte te geven; maar toont ons tevens de minzame en liefderijke zorg en ontwikkeling, ontvangen van eene teedergeliefde moeder, ‘die hemen zijnen ongemeenen aanleg geheel waardeerde, en die hem even dikwijls bemoedigde als zij hem terughield, waar zijn ijver somtijds te ver ging.’ Geheel het stukje levert een aaneengeschakeld tafereel van borger's jeugd, voor zoo veel de daartoe voorhanden geweest zijnde bouwstoffen en verwen hetzelve hebben kunnen voltooijen, van daar waar men den driejarigen borger reeds verstaanbaar hoort lezen, waar men den kleinen elias in | |
[pagina 512]
| |
de school bewondert, waar men den forsch gespierden knaap pomp en koelvat in de branderij ziet verlaten, om, ‘nergens grenzen vindende, met zijnen geest onvermoeid op de bane zijner bespiegelingen voort te gaan,’ waar men dat vernuft in schrijfkunst en schoonschrijven ziet uitblinken, dat naderhand uit de schriften, door verstand en hart ontworpen, met onuitdoofbaren glans en helderheid schitterde, tot daar waar het Friesche Wonder op eene eervolle wijze de gelegenheid tot hoogere ontwikkeling bekwam. Vandaar af, tot aan de intrede in zijne akademische loopbaan, leert eekhoff ons borger kennen op eene wijze, die onze hoogachting en hulde voor het kind en den knaap verhoogt, en ons in staat stelt, om datgene, wat in borger's lateren leeftijd opgemerkt en waargenomen is, te verklaren, en ons te doen zien, dat vele bijzonder- en eigenaardigheden van verstand, geest en aanleg, zijne gezelligheid, geestigheid, uitgebreide kennis, vaardigheid, juistheid, gepastheid in spreken en doen, zijn ernst en eerbied voor de H. Schrift, schoone, tot wasdom en rijpheid gekomene planten waren, van welke reeds het zaad in den ochtendstond zijns levens in hoofd en hart aanwezig was geweest. Te midden dus der vele mededeelingen, ons van borger's leven toegekomen, zien wij nu, zoo volledig mogelijk, den beroemden man, zoo wel in zijnen kinderlijken leeftijd als meergevorderde jaren, voor ons. Van der palm en tollens hebben hem eene eerzuil gesticht; eekhoff heeft zijn jeugdig leven met den krans van wijsheid en kennis versierd; terwijl wij, deze bijzonderheden als hoogst lezenswaardig aanbevelende, hem dankzeggen voor de moeite en zorg, die hij aan het opzamelen en in orde brengen derzelven wel heeft willen besteden. Het kan niet missen, of de hoogschatters van borger zullen zich het stukje, dat zich door bevallige voordragt en nette uitvoering aanbeveelt, aanschaffen. (Ergens lazen wij de kleine elias voor den kleinen.) Gelukkig intusschen, welk een' schat wij ook verloren, borger leeft in zijne schriften! En, schoon zijn ligchaam de ruste des doodslaaps is ingegaan, ‘snelt zijn geest,’ gelijk de Eerw. tichler van hem zegt, ‘voort van wijsheid tot wijsheid, van volmaaktheid tot volmaaktheid, van zaligheid tot zaligheid. Zijne nagedachtenis zij ons hei- | |
[pagina 513]
| |
lig!’Ga naar voetnoot(*) En het is ook met hem gelukkig waar: letum non omnia finit. |
|