Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 467]
| |
Aangemoedigd door de goedkeuring, aan zijne drie vorige Verzamelingen van Tooneelen uit het Strafregt te beurt gevallen, is de Heer van loon, of hoe de Schrijver welligt anders heeten moge, begonnen met een vervolgwerk daarop, getiteld: Nieuwe Tooneelen uit het Strafregt, waarvan thans de eerste Verzameling het licht ziet. Dezelve behelst drie verhalen: Frederik H., of leugen en bedrog; Terging en wraak, en de Jas van den Heer L. Al die verhalen laten zich niet zonder belangstelling lezen, hebben eene goede strekking en een zuiveren stijl. Echter hebben wij eenige aanmerkingen. Het verhaal: Frederik H., of leugen en bedrog, draagt het bewijs met zich, dat het onmogelijk met de waarheid overeenkomstig is. Immers frederik had zijne ouders bestolen; doch Art. 380 van het Wetboek van Strafregt zegt uitdrukkelijk, dat zoodanige diefstallen slechts aanspraak geven tot civiele vergoedingen, zoodat-alle denkbeeld niet slechts van criminéle, maar zelfs van correctionnéle vervolging wegvalt. Derhalve kan de Commissaris van Policie niet gehandeld hebben, gelijk alhier wordt voorgedragen. Al die angsten van ouders en zoon zijn ondenkbaar; en dat de schuldige, uit vrees voor straf, zijn vaderland zou verlaten hebben, kan men van een' knaap als frederik niet verwachten, die toch, eer hij op de vlugt ging, wel onderzoek zou gedaan hebben, of er noodzaak was om zulk een' maatregel te nemen. Doch zoo ras het naar de wetten strafbare der daad vervalt, gaat ook de intrigue verloren; en, zelfs bij verdichte verhalen, wil de lezer ten minste aan de mogelijkheid van de vermelde gebeurtenis kunnen gelooven. In het tweede verhaal: Terging en wraak, vindt men, bl. 226-228, eene geheel verkeerde voorstelling van de regten eens Advocaats, ambtshalve aan den van misdaad beschuldigde toegevoegd. Men hoore b.v. het volgende, bl. 226: ‘Verkiest gij nu geen' advocaat voor uw geld te heebben, dan wijst het Hof u er een' aan, die voor u optreedt en uwe regtszaak verdedigt; heeft hij nu het geluk u vrij te pleiten, dan betaalt het Hof sijne verdediging (!); doch wordt gij gevonnisd, dan krijgt gij dit op uwe rekening met al de andere regtskosten, en deze zijn alles behalve malsch.’ - Neen! Al heeft de Advocaat dagen na dagen, in eene ingewikkelde strafzaak, b.v. een' kindermoord, een' | |
[pagina 468]
| |
doodslag met voorbedachten rade, of dergelijke, gepeinsd en gezwoegd, om zijne verdediging in orde te brengen, en al verwerft hij den schitterendsten uitslag voor zijnen cliënt, nooit wordt hem van 's Lands of 's Hofswege het geringste betaald tot belooning van zijne moeite; en de ambtshalve toegevoegde Advocaat heeft ook geen het minste regt, om van den hetzij vrijgesprokenen, hetzij veroordeelden beschuldigde eenig honorair te vorderen. Trouwens, zij, die zich eenen Advocaat ambtshalve laten toevoegen, en dus 9/10 van de crimineel beschuldigden, zijn arme lieden. En worden hunne zaken niet met ijver behartigd? verdienen inzonderheid de Advocaten van gevestigde praktijk den uitval op bl. 127? Men leze slechts het Weekblad van het Regt en andere regtsgeleerde tijdschriften, om te zien, hoe ook behoeftige lieden, met welwillendheid en inspanning van krachten, door de hun toegevoegde pleitbezorgers, ook door hen, die zich geenen naam meer behoeven te maken, worden bijgestaan. Indien de cliënt betalen kan en wil, waarom zou de Advocaat, wiens welsprekendheid en kunde hem welligt eer en leven gered heeft, niet zoo wel mogen worden beloond, als de Genees- of Heelkundige? Maar dat bij den gevestigden Advocaat de extra-belooning de éénige prikkel zou zijn, is onwaar. In het derde verhaal: De Jas van den Heer L., is de ontknooping voor ons land te romantisch. De Advocaat, die zijnen cliënt den broederkus geeft; de Voorzitter, die naar den vrijgesproken wordenden beschuldigde de hand over de geregtstafel uitstrekt en haar in de zijne legt, en aan het slot zijner aanspraak zegt: ‘Deurwaarder! plaats hier een' armstoel voor Mijnheer,’ enz. - zie, dit wordt al te fraai; zoo gaat het in de werkelijke wereld niet toe. En nu ten slotte: geheel het werk door worden niet alleen de Agenten van Policie en de Geregtsdienaars, maar ook de Commissarissen van Policie, en min of meer het Publiek Ministerie, deerlijk gehavend. Dat de Dienaren van Justitie en Policie wel eens wat onregelmatig en ruw er meê omspringen, willen wij niet ontkennen; dat de Commissaris van Policie al spoedig geneigd is, in elken verdachte eenen schuldige te zien, is een moeijelijk te vermijden gevolg der bestendige waarneming van zoodanig eene betrekking. Maar zoo als het hier wordt voorgesteld, vleijen wij ons, dat het nergens toegaat. Voorts begrijpe de Schrijver, dat, even | |
[pagina 469]
| |
als eene vrije verdediging des beschuldigden, eveneens de ijverige nasporing der verdachten in het belang is der maatschappij, en niemand prente het zich in, dat men in ons land zoo maar op losse vermoedens gevangen genomen, veel min veroordeeld wordt. |
|