dat de Administratie van eenige Plantagiën aldaar de kinderen der Negers van de scholen, tot derzelver onderwijs bestemd, eensklaps teruggeroepen heeft, en dat deze voorloopige maatregel door de eigenaars te Amsterdam, hoewel met weêrzin, maar nogtans uit noodzakelijkheid goedgekeurd is. Als reden hiervan wordt opgegeven, dat elf ‘der meest beschaafde Christen-Negers, die allen konden lezen en schrijven, naar de Engelsche Koloniën Berbice en Demerary waren ontvlugt, om aldaar als vrije daghuurders te werken,’ die, volgens een later berigt, door een twintigtal anderen waren gevolgd. Hieruit is dus natuurlijk de vrees ontstaan, dat de medegedeelde kennis en beschaving ook de overigen bewegen zal, om die voorbeelden te volgen; maar dan ook, dat de maatregel, om dit voor te komen, in een ander opzigt schadelijk zal zijn, door tot een ander ongelukkig uiterste te brengen, namelijk de Negerslaven eindelijk van alle onderwijs verstoken te laten. - De Schrijver, hierdoor bewogen, is edelaardig op middelen bedacht, om dit gevaar af te wenden, en slaat tot dit einde eene verstandige en onder billijke voorwaarden in het werk gestelde emancipatie der Negerslaven voor. Intusschen werd hij hierin reeds voorgekomen door een stukje van Mr. j. de neufville, az., de vrijlating der slaven, in hare gevolgen beschouwd, en op de Nederlandsche Volkplantingen toegepast, hetwelk hij met allen lof vermeldt; maar omtrent de wijze, waarop die vrijlating zou kunnen en moeten geschieden, verschilt hij van den Schrijver, geeft zijne gronden op, en stelt vervolgens voor, hoe hij zelf meent, dat die thans vooral noodzakelijk geworden maatregel zou kunnen uitgevoerd worden. Referent acht zichzelven niet bevoegd genoeg, om over het voorgestelde middel, uit een financiëel en commerciëel oogpunt beschouwd,
wèl te oordeelen: hierin wil hij zijn oordeel aan dat van den met handel- en kolonie-zaken bekenden, en tevens voor de godsdienstige belangen der menschheid welmeenend gezinden van ouwerkerk de vries gaarne onderwerpen: de groote bedoelde zaak zelve alleen uit een menschlievend en Christelijk-godsdienstig oogpunt, ja zelfs: bij de plaatshebbende omstandigheden, in het belang der Nederlandsche Volkplantingen beschouwende, kan hij niet anders dan zijnen volkomen bijval aan de wenschen en pogingen des geachten Schrijvers geven, en hopen, dat de genen, die