Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
Geneesheer. Te Utrecht, bij J. de Kruyff. 1842. In gr. 8vo. VII, 8 bl. f : - 60.
| |
[pagina 351]
| |
de kunstbewerking kunnen sterven. Men moet geen gebouw maar terstond afbreken, omdat het ongemakken heeft; men geraakt daardoor dikwijls in nog grootere moeijelijkheden. Het is veiliger kleine veranderingen te maken.’ Reeds sedert geruimen tijd werden er van alom klagten aangeheven over het onvolledige van onze Geneeskundige Staatsregeling; die klagten werden somwijlen zelfs kreten, en thans is hij reeds niet meer op de hoogte der wetenschap, die op dit thema geen chorus maakt. Men hoort of leest alleen van verderfelijke pogingen; er is bijna niets, of het is verderfelijk. Daarbij is alle energie verdwenen. Er verheffen zich geene krachtige stemmen met de welsprekendheid der waarheid tegen tot vernietiging van alle wetenschappelijke vrijheid en zelfstandigheid leidende maatregelen. Bedroevend is de vergelijking met het buitenland, enz. enz. enz. Men zou wel met ennius willen uitroepen: Quo vobis mentes, rectae quae stare solebant
Antehac, dementes sese flexere?Ga naar voetnoot(*)
Och, dat er jeugdige, energische redenaren optraden, die, met de welsprekendheid der waarheid, hunne stemmen verhieven, opdat de bezoedelde tempel van esculaap, den stal van augias in Nederland gelijk geworden, gereinigd en als met bezemen, van doornen en distels zamengebonden, mogt geveegd worden! Maar laat ons het reeds donkere tafereel niet nog donkerder maken; den als verduisterden trans van onzen geneeskundigen hemel niet verder als met een ondoordringbaar rouwfloers omhangen. Laat het dichterlijk gevoel over onze wetenschappelijke en geneeskundige vernedering, over de soort van middeleeuwsche kindschheid,Ga naar voetnoot(†) waarin wij nog steeds verkeeren, niet met weemoed de harp aan de wilgen hangen, en, als overstelpt van droef- | |
[pagina 352]
| |
heid, met een' onzer Dichters uitroepen: ‘Zal de nacht dan eeuwig duren!’ Neen, mijn Nederland! bedrieg ik mij niet, dan zal aan uwen gezigteinder nog eens het morgenrood eener betere toekomst met jeugdigen gloed gloren! Reeds staan er scharlaci's in uw midden op, die met krachtigen vinger den kwartijn aanwijzen, reeds sedert 1823 door elkeen, om zijne menigvuldige onjuistheden en leemten, veracht; die op uur en minuut af berekenen, hoe veel voortreffelijker het onderwijs te Bonn is dan te Leyden, Groningen of Utrecht; want door zoo vele uren onderwijs meer, door zulk een groot getal Hoogleeraren en privaat docenten wordt van zelf het onderwijs te uitgebreider en daarom ook te doeltreffender, en in evenredigheid van zulk een uitgebreid onderwijs neemt het getal bekwame mannen toe, ook in evenredigheid van de bevolking der Akademiesteden! Laat ons niets verbloemen; laat ons niet door schijnredeneringen willen verbergen, hoe een kanker reeds sedert lang aan de hartader van het onderwijs in Nederland knaagt! Onze Hoogescholen, ons geheel geneeskundig onderwijs zijn als de zoogenoemde Sodomsappelen, welke, in den omtrek der bron van eliza, groeijen in de vlakte van Jericho; zij hebben een schoon aanzien en het voorkomen van een' kleinen citroen, doch zij smaken bitter, en zijn van binnen met losse zwarte korrels vervuld: Zoo spreekt de Hertog van ragusa van deze vruchten (Voyage, Tom. 3. p. 60) en voegt er bij: ‘on a en raison de trouver que cet arbre et le fruit qu'il porte sont l'image du monde,’ en derhalve ook van ons onderwijs! Maar is inderdaad het onderwijs in Nederland niet op de hoogte der wetenschap van den tegenwoordigen tijd (à la hauteur de la science)? Staat het werkelijk bij dat van andere landen zoo verre en zoo zeer ten achtere? Beantwoordt het onderwijs aan onze Hoogescholen dan niet aan de vereischten van den tegenwoordigen tijd? Op zijn zachtst gesproken ligt er wel wat Rococo-achtigsGa naar voetnoot(*) in | |
[pagina 353]
| |
zulke vragen. Wij willen op onze beurt ook eens vragen opperen, opdat de waarheid te beter uitkome. Wat wordt er aan onze Hoogescholen in Specialiteiten gedaan? Wat weet men er van Percussie, Auscultatie en Psychiatrie? Waar doet men mikroskopische en chemische onderzoekingen? waar zoöchemische proefnemingen? Hecht men mogelijk hier nog eenige waarde aan een gezegde van göthe: ‘Mikroskope und Fernröhre verwirren eigentlich den reinen Menschensinn?’ Waar spoort men morphologische, chemische en physische afwijkingen na? Waar dringt men door tot de kern der Histologie, tot de cellen? Waar tot de geheimen der afscheiding van de klieren, spijsvertering, bloedmaking? Wie slaat er acht op de Reflexie-theoriën? - Doch onze pen is onwillig dit tafereel verder uit te werken. Wilt gij er meer van weten, Lezer, de Bijdragen tot de Geneeskundige Staatsregeling zullen het u zeggen, sprekende over de noodzakelijkheid eener hervorming in het onderwijs en de toelating onzer Geneeskundigen, No. 2 en 3. Daar zult gij Leyden gewogen zien tegen Bonn, de kleinste onder de Pruissische Hoogescholen, en het oude, achtbare Leyden vliegt als eene veer in de schaal, vooral niet ad astra! Het kan ook niet anders, wanneer de leerlingen zich herinneren, hoe weinig zij er hebben kunnen leeren! Gelukkig de ἀυδίδακτοι, die, te midden van zoo veel gebrekkigs, nog tot zulk eene ontwikkeling van beoordeeling later komen! Maar, vraagt men welligt, hoe is het mogelijk, dat het onderwijs zoo kan vervallen in een land, naar hetwelk vroeger zoo vele vreemdelingen als heenstroomden, juist om de voortreffelijkheid van het geneeskundig onderwijs? Schiller heeft reeds, wanneer over het verval der kunst werd geklaagd, op de kunstenaars gewezen. Wat mag men dus verwachten, waar geen van al de navolgende hoedanigheden te huis schijnen te zijn? Oorspronkelijkheid; zelfstandigheid; humaniteit; genie; gemakkelijkheid van mededeeling; helder practische blik; geleerdheid; talent van juiste waarneming; anatomisch-pathologische verdienste; onbezweken ijver, en, wat alles | |
[pagina 354]
| |
afdoet, juist oordeel. Voeg er nog bij, wat vooral niet dient vergeten te worden, gemis van naauwgezetheid! Waar het zoo gesteld is, kunnen verachte kwartijnen geen zeldzaam verschijnsel zijn! Doch, ernstig gesproken, er bestaat inderdaad eene behoefte, dat onze Geneeskundige Staatsregeling herzien worde; want de tijd oefent invloed ook op de beste voortbrengsels van menschelijken arbeid, hoe doeltreffend en wèl ingezien ook in der tijd. Daartoe is dan ook eene Commissie door de Regering benoemd, welke echter (ziedaar, hoe al aanstonds op elk werk, op elke poging, ook van verlichte en welmeenende menschen, de menschelijke onvolmaaktheid het zegel drukt) terstond de algemeene goedkeuring niet heeft mogen wegdragen, en wel het allerminst zeker van de genen, die zich geroepen waanden Lid van deze Commissie te moeten wezen, al ware het maar om een of ander belang bij haar te vertegenwoordigen. Geen der Leden dezer Commissie, aan hetwelk niet in meerdere of mindere mate is gebleken, dat hij de regte man niet was. Het Handelsblad, onder anderen, heeft aan deze uitgebragte gevoelens een gedeelte zijner kolommen geleend. Leze die mededeelingen nog eens, die er nader van overtuigd wil worden; ons lust het niet daarop terug te komen. Naauw heeft de Commissie hare werkzaamheden begonnen, of deze en gene verledigde zich reeds haar voor te lichten of ook zijn gevoelen mede te deelen, en daardoor hebben een aantal vlugschriften het licht gezien, waarvan ons onder anderen de beide bovengenoemde zijn toegezonden. Wat zullen wij ter beoordeeling van deze en meer andere zeggen, als daar zijn het Ontwerp van verbetering der Geneeskundige Wetgeving, Leyden bij h.w. hazenberg en comp., 1842. en de Bijdragen tot Geneeskundige Staatsregeling, Amsterdam bij j. muller, 1842? Sommige hebben elkander reeds onderling beoordeeld. De Bijdragen hebben het Ontwerp van verbetering en de Gedachten van Dr. salomon reeds het noodige toegediend. Alle deze pogingen, wenken, coups de patte onder de hand behelzen juiste gevoelens en | |
[pagina 355]
| |
onuitvoerbare voorstellen; zij kunnen, vooral die met bescheidenheid geschreven zijn, van nut wezen. In bijzonderheden te treden, achten wij vooreerst overbodig. Elk der Schrijvers heeft zich een eigenaardig standpunt gekozen, en zijne hem eigene wijze van beschouwing. Wij vooronderstellen bij hen goede trouw, niet altijd evenwel met de vereischte humaniteit gepaard; doch deze schijnt immers bij ons niet te huis te zijn, zie de boven vermelde Bijdragen. Wij vertrouwen dat bij elk van hen zucht tot verbetering de drijfveer is, al mogt zij soms ook meer van het bespiegelend oogpunt uitgaan, en minder letten op de uitvoerbaarheid, omdat zij niet uit de ondervinding is geput. Het zegt zoo heel veel niet, goede plannen of projecten te maken, wanneer het iemand niet aan verstand ontbreekt; maar het oordeel houdt daarmede niet altijd gelijken tred; het rijpt slechts door de ondervinding, en daardoor leert men eerst later inzien, dat schoon schijnende theoriën in het maatschappelijke leven niet altijd uitvoerbaar zijn. Het papier ontvangt geduldig, wat het welig vernuft er met een omhaal van hoogdravende gezegden op schrijft; de menschen zijn over het algemeen zoo ontvangbaar niet ter fine van executie! Het is geheel iets anders, in de Maatschappij de menschen luidkeels om verbeteringen te hooren roepen, en hen daarna bereid te zien, met opofferingen, vooral wanneer het op geld aankomt, dezelve tot stand te helpen brengen. Waarom werd er tot dusverre zoo weinig ten uitvoer gebragt, onder anderen van de verbeteringen, voorgesteld door de Commissie, betrekkelijk de aanstelling eener Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt te Amsterdam? Deze Commissie heeft het zedelijk gevoel wel toegesproken, en bestond er ergens eene zedelijke verpligting, aan zoo vele pogingen ten nutte gehoor te geven, het was te Amsterdam; maar hoe veel is er niet bij het oude gebleven, omdat geldelijke belangen en zedelijke verpligtingen niet altijd zamengaan! Men leze het nagenoeg vergeten, zoo voortreffelijke werk van eenen kring van Mannen, aan wier hoofd de verlichte j.h. van swinden met van gesscher stond. Het is een mees- | |
[pagina 356]
| |
tersluk van plaatselijke voorzieningen. Dit had bij ons reeds plaats in het jaar 1797. Dagteekenen vele buitenlandsche verordeningen niet van veel lateren tijd? Zorgden Mijne Heeren van den Gerechte der Stad Amsterdam in den jare 1680 en vervolgens, welke zich door eene goede Geneeskundige Policie toen en zelfs reeds vroeger zoo zeer onderscheidden, niet reeds voor bekwamer Chirurgijns op de koopvaardijschepen? waarom deze niet nagekomen? Men zou nog een aantal voorschriften, keuren enz. kunnen opsommen tegen besmettelijke ziekten, pest enz., welke, slechts behoorlijk ten uitvoer gelegd, ook nu nog veel doeltreffends zouden doen zien. Maar om welke redenen zijn zoo vele goede voorschriften zonder gevolg gebleven, en zullen zij dit ook nog wel verder blijven? Door der menschen onvolmaaktheid, die, helaas! te meer uitkomt, naar mate men de eischen meer overdrijft, en van de menschen datgene vordert, waarvoor de menschelijke natuur wel vatbaar, maar voor het tegenwoordige nog niet rijp is. Zoo was het vóór achttien eeuwen; zoo zal het nog wel lang blijven. Maar de kritiek, welke alleen de vrucht der bespiegeling is, welke de menschen beschouwt, zoo als zij moesten wezen, niet zoo als zij zijn, is gemakkelijk, en zij wordt daarbij nog scherp, wanneer er bijkomt: Nul n'aura de l'esprit hors nous et nos amis. Overigens heeft de metselaar bij c. huygens (Korenbloemen, Ned. Gedichten, met oph. Aant. van Mr. w. bilderdijk, 3de Deel, XII B.) wèl gezegd: Men giet geen huys gelijck een' kloek,
En men vertilt sich aen een block,
Dat meer weeght dan men op kan houwen.
Die less betracht ick in mijn houwen;
By lage laeghjens kom ick op,
En kom allenghskens tot den topp.
|
|