hier worden de Fortuin, de Rijkdom, de Wet (themis), het Regt (dice), de Vrede, en vele andere vergode deugden en verpersoonlijkte hoedanigheden, achtereenvolgens beschouwd. Vooral is hetgeen over de Liefde (eros), de Begeerte (himeros, pothos) en de Wederliefde (anteros) in dit Hoofdstuk voorkomt zeer belangrijk. Het 29ste Hoofdstuk opent het onderzoek naar de persoonlijke Goden en de drie onderscheidene Goden-dynastiën van oceanus, van saturnus en rhea, en van jupiter of zeus. Vervolgens toetst de Schrijver het gezag der Grieksche Dichters ten opzigte van de godsdienstige gevoelens; terwijl hij verder over het verblijf der Goden, het Anthropomorphismus der Dichters van dit tijdvak en de sporen van hetzelve in de eerdienst, en over de algemeene hoedanigheden der Grieksche Godheden, als onsterfelijkheid, zaligheid, geluk, kracht, schoonheid, vermogen om andere gedaanten aan te nemen, snelheid, heerschappij over de menschen en de natuur, alvermogen en alwetendheid, met uitvoerigheid handelt.
In de overige Hoofdstukken worden de Hoofdgoden en Godinnen, jupiter en juno, neptunus en amphitrite, pluto en proserpina, hecate, ceres, vesta, vulcanus, minerva, apollo, de Muzen, diana, mercurius, pan, mars, venus en de dienst van adonis en priapus, met die der Geniën of Demonen, zoo wel de kwade als de weldadige, beschreven. Tevens wordt over het geloof aan de geesten der afgestorvenen gesproken, het gevoelen der wijsgeeren aangeroerd, zoo wel als de invloed van dezelve op de godsdienstige denkbeelden in het algemeen. Eindelijk komt de Schrijver in de twee laatste Afdeelingen op de Vergodingen (Apotheosen), en beschouwt dus bacchus, hercules, esculapus, de Dioscuren, castor en pollux, leucothea en palemon, en handelt verder omstandig over de Heroen, Helden of Halfgoden, en de dienst, die men aan hen wijdde.
Zietdaar den rijkdom van zaken, die men in dit Deel beschreven vindt, in ruwe trekken opgegeven. Alles is hier uit de echte bronnen geput, en de verkeerde gevoelens van sommige nieuwe Schrijvers worden er grondig in te regt gewezen; in één woord, het is een volledig zamenstel der Grieksche Mythologie, dat men er in aantreft. Hoezeer men zoude kunnen vragen, of deze Godenleer wel zoo in al deszelfs bijzonderheden in eene Geschiedenis van de zedelijke