Amsterdam, bij J. Muller. 1841. In gr. 8vo. XIV en 355 bl. f 4-20.
Bij allen, wien de beoefening van het Nederlandsche Staatsregt ter harte gaat, zal dit eerste Deel der tweede uitgave van Prof. thorbecke's Aanteekening op de Grondwet reeds bekend, gelezen, bestudeerd zijn. Wij behoeven dan ook niet aan te wijzen, hoe veel deze tweede uitgaaf boven de eerste vooruit heeft. Naar waarheid zegt de geachte Schrijver, bl. X zijner Voorrede: ‘De eerste (uitgaaf) liet het doorgaans bij eene schets; de tweede is meer uitgewerkt, en in zoo verre een nieuw boek.’ Vandaar, dat ook de vorige uitgaaf in één Deel volledig was; terwijl hier het eerste Deel slechts loopt tot Art. 126 der nieuwe, of Art. 128 der vorige Grondwet.
De verdiensten van dit werk uiteen te zetten, is overtollig. Het zij ons alleen vergund, hier en daar eene enkele opmerking mede te deelen.
Op Art. 6 der vorige, en, met wijziging, der tegenwoordige Grondwet, in verband beschouwd met Art. 131 en 132 der tegenwoordige, of Art. 133 en 134 der vorige Grondwet, zegt de Hoogleeraar, dat de census ten platten lande dien in de steden overtreft, en vraagt, of alzoo het getal der bevoegden ten platten lande niet te gering wordt, en of de ingezeten eener landgemeente, wiens vermogen met dat van een' stedeling gelijk staat, min rijp dan deze is, om behoorlijk te kiezen? Maar zou men de vraag niet kunnen omkeeren? Immers ten platte lande worden de leden der Provinciale Staten door de kiezers zelven benoemd; terwijl in de steden de Kiescollegiën slechts de leden van den stedelijken Raad verkiezen, en deze weder de keus doet van leden der Provinciale Staten van wege de steden. Derhalve schijnt men aan de kiezers in de steden zoo veel doorzigt niet toe te kennen, als aan die ten platte lande. Doch deze is geenszins de reden: zij ligt in den aard van ons Kiesstelsel. Niet het volk, in Grondvergaderingen b.v., verkiest zijne vertegenwoordigers, maar de Staten der Provinciën benoemen hen. Die Provinciale Staten worden mede niet door het volk, noch door stemgeregtigden uit het volk verkozen, maar door drie verschillende standen, zoodat zij in waarheid Stendenvergaderingen zijn. De Ridderschap, de Steden, en de Landeigenaars of breedgeërfden, zenden hunne gedeputeer-