| |
De bewegingen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, in de jaren 1833 tot 1839. Uit de bronnen, en met inlassching der voornaamste Actestukken, verhaald door X. In het Hoogduitsch uitgegeven door Dr. J.C.L. Gieseler, Hoogl. in de Kerkgesch. te Göttingen. Met de Voor- en Slotrede des Hoogduitschen Uitgevers, en eenige Bijvoegselen des Schrijvers, vooral dienende ter voortzetting van het verhaal tot in 1841. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1841. In gr. 8vo. IV en 250 bl. f 2-40.
Het was een niet gewoon verschijnsel, toen in 1840, te Hamburg bij fr. perthes, een Hoogduitsch werk, uit het Nederduitsch vertaald, in het licht verscheen, zonder in de oorspronkelijke taal des Schrijvers te zijn uitgegeven. Ofschoon deze noodig geoordeeld had, zijnen naam onder de letter X. verborgen te houden, was die van den Uitgever, den beroemden Hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis te Göttingen, Dr. gieseler, voldoende waarborg voor de bevoegdheid des Schrijvers, en waren de mededeelingen van officiële en openbare stukken zoodanig, dat men, ter waardering van het geschrift, de kennis aan den Auteur ontberen kan. Genoemde Hoogleeraar hecht er niet geringe waarde aan, en het heeft niet alleen in Duitschland, maar ook reeds onder de Protestanten in Frankrijk, de aandacht getrokken ter lezing. Ofschoon het onder ons reeds bij eenigen in het Hoogduitsch is bekend geworden, achten wij het verre van overtollig, dat de Boekhandelaars
| |
| |
van der meer en verbruggen dit boek, onder den bovenstaanden titel, hunnen landgenooten aanbieden. Spoedig na de verschijning in het Hoogduitsch hadden zij het ter vertaling aangeboden. Later vermoedden wij uit de dagbladen, dat zij het oorspronkelijke opstel van X. zochten te bekomen; en dat zij daarin geslaagd zijn, verheft nu de latere Nederduitsche nog boven de vroegere Hoogduitsche uitgave; terwijl wij ons anders met eene vertaling van eene vertaling zouden hebben moeten vergenoegen, hetwelk ons te onaangenamer zoude geweest zijn, daar het oorspronkelijke toch bij ons te huis behoorde. Nu hebben wij er de vertaling bij gewonnen van de hoogstbelangrijke Voorrede van Prof. gieseler, welke echter hier gesplitst wordt in eene Voor- en Slotrede; hetwelk goedkeuring vinden moet, omdat het gewigt van de laatste, het voornaamste gedeelte, eerst na de lezing van het werk zelf regt kan gevoeld worden.
Uit een bijvoegsel bij den titel en eene aanteekening onder de Voorrede van gieseler ziet men, dat de Nederduitsche uitgave ook nog meer bevat dan het Hoogduitsch. Dit mogt men, wegens het later gebeurde, verwachten, en het is behoorlijk door [ ] onderscheiden.
Een korte brief van X aan Dr. gieseler, die op de Voorrede van dezen volgt, doet ons zien, dat wij aan de uitnoodiging van den laatsten deze mededeelingen verschuldigd zijn.
Het werk zelf is verdeeld in drie Hoofddoelen: I. Voorbereiding en aanvang der bewegingen, bl. 4-48. II. Geschiedenis der kerkelijke bewegingen over het gezag der symbolische boeken. (Wij zijn gewoon te spreken van Formulieren van Eenigheid) 1833-1835, bl. 49-147. III. Gevolgen der vroegere bewegingen en tegenwoordige toestand der Christelijke Kerk in Nederland, 1835-1839, bl. 148-234. Dit laatste Hoofddeel is onderscheiden in vier afdeelingen: 1. Regterlijke gevolgen, bl. 149-163. 2. Staatkundige gevolgen, bl. 163-199. 3. Godgeleerde gevolgen, bl. 199-206. 4. Eenige wenken over den tegenwoordigen toestand der Christelijke Kerk in Nederland,
| |
| |
bl. 207-234. Het eindigt met de Slotrede van Dr. gieseler, bl. 235-250.
Uit deze opgave ziet men reeds, dat dit boek, indien de Schrijver voor zijne taak was opgewassen, ook na alles, wat over het hier behandelde onderwerp reeds geschreven is, nog de belangstelling van onze Christelijke landgenooten in hooge mate zal kunnen waardig zijn. Ofschoon Rec. niet alle bijzonderheden heeft kunnen nagaan, is het hem toch in vele gebleken, dat hier met kennis van zaken geschreven is, en regt geschikt om tot een meer gegrond oordeel te leiden, dan men doorgaans nog aantreft. Bovendien houdt dit geschrift blijvende waarde voor ieder, die uit eigene oogen zien en met den gang der hier bedoelde kerkelijke bewegingen van nabij bekend zijn wil, doordien het eene verzameling behelst van Actestukken, ten aanzien van het wezenlijkste, dat hier in aanmerking komt, zoo volledig, als wij die tot hiertoe niet bezaten. Het geeft: 1o. Stukken, die van de Regering zijn uitgegaan, van de Circulaire af d.d. 17 Maart 1814, aan de Kerkeraden gerigt, over de Evangelische Gezangen, tot het laatste besluit des Konings aangaande de Afgescheidenen, d.d. 9 Jan. 1841. - 2o. Brochures en Adressen, zoo van degenen, die sommiger afscheiding van de Hervormde Kerk hebben voorbereid, als van de zich afscheidenden zelve, en uittreksel van het meest kenmerkende in het Reglement voor de afgescheidene Gemeente te Utrecht. 3o. Belangrijke oordeelvellingen, Rapporten en Besluiten, op deze zaak betrekkelijk, van eenig Kerkelijk Bestuur, vooral uit de Hand. van de Alg. Chr. Synode der Nederl. Herv. Kerk, van de Aanspraak af, waarmede in 1833 de Synode geopend werd, tot het Rapport van 1841; gelijk ook de Herderlijke Brief aan de Nederd. Herv. Gemeente te Amsterdam van al hare Predikanten, 1 Febr. 1836. 4o. Verslag van de voornaamste kortere en meer uitvoerige geschriften, ter zake van de bedoelde geschillen
uitgegeven, zoo wel van den kant der Bilderdijksche partij en die der Afgescheidenen, als van andere zijden. 5. Ken- | |
| |
schetsing van de godsdienstige rigting van eenige Tijdschriften: Godgel. Bijdragen, Nederl. Stemmen, Olijftak, Reformatie, Waarheid in liefde.
Dit alles komt hier niet voor bij wijze van Bijlagen, maar wordt in het verhaal opgenomen, zoodat dit niet slechts eigene beschouwing van den Schrijver geeft, maar den stand der zake als aanschouwen doet.
Een doorloopend verslag kunnen wij van dit, in bijzonderheden zoo rijke, geschrift hier niet geven. Het worde gelezen. Dan kan men den gang der bewegingen van stap tot stap volgen. De wederzijdsche partijgezinden zullen er wel niet door vereenigd worden, want wie tot eene partij behooren, hebben partijoogen; zij beginnen met geel of wit of zwart te zien, al heeft hetgene zij zien niets van die kleur. En hoe consequenter zij nu redeneren, hoe meer zij van de waarheid afraken, omdat de onderstelling, van welke zij uitgingen, bezijden de waarheid was. Zulken zijn niet te onderrigten. Maar wie onpartijdig de zaken wil leeren kennen, vindt zich hier daartoe in staat gesteld, en zal zich aan den Schrijver verpligt gevoelen, al ware het ook, dat hij hier en daar, of zelfs over het geheel, in beoordeeling van hem meende te moeten verschillen. Wat ons aangaat, wij stemmen doorgaans met den man in, die met een helder verstand, warmen Christenzin en bezadigde liberaliteit geschreven heeft. Zorg is er aan de nasporingen niet gespaard; het gevondene wordt naauwkeurig en beknopt medegedeeld; en menige bijzonderheid wordt hier opgehelderd, zoo als het alleen geschieden kon door dengenen, die van nabij met hare toedragt bekend was.
Vooral heeft de Schrijver ook wèl gedaan, dat hij, door H.I. vooraf te zenden, de bewegingen, waarop hij de aandacht vestigt, in verband brengt met hetgene haar voorbereidde. Dit wordt dikwerf uit het oog verloren en alzoo het geschil uit zijn verband gerukt. De Schrijver doet opmerken, hoe met 1795 de betrekking van de Nederlandsche Hervormde Kerk veranderd is, en hoe daaruit als van zelf wijzigingen van bestuur enz. voortvloeiden, die, ofschoon ook nog aan gebreken lijdende, alleen gelaakt en
| |
| |
gesmaad kunnen worden door degenen, die, liever dan met den tijd voort te gaan, de Kerk alleen in den stand van vroegere dagen gelukkig droomen. Bijzonder verdient hier ook gelet te worden op hetgeen over bilderdijk en zijne leerlingen gezegd wordt, en dat in betrekking tot de kerkelijke zaken wel eens te weinig wordt in het oog gehouden.
In het IIde H. komen nu de bedrijven van de kock en scholte ter bane, en de nasleep, welken die gehad hebben. Vooral zijn de berigten omtrent den eerstgenoemden zeer naauwkeurig; zoo ook die omtrent de aanleiding tot het uitgeven van hofstede de groot's Gedachten; en scherpzinnig de opmerkingen over de gelegenheidsschriften van de Nederl. Stemmen, heringa, engels enz. De loop dezer zaak bij de Synode is ook tot hiertoe voor het publiek nog niet zóó bekend gemaakt, als hier geschiedt.
In H. III. wordt 1o. nogmaals beknopt en duidelijk het geschilpunt over de handelingen der Regterlijke magt tegen de Separatisten behandeld; 2o. wordt aangewezen, hoe de Hooge Regering, eerst onder willem I en later onder willem II, zich ten opzigte van deze partij gedragen, en tot welke verschillende beschouwingen zulks aanleiding gegeven heeft; 3o. wordt vooral uit den geest van verschillende Tijdschriften afgeleid, welke gevolgen de strijd heeft opgeleverd voor de Godgeleerdheid. De wenken, welke de Schrijver hier 4o. nog heeft bijgevoegd, versieren dit geschrift door eenvoudige opmerkingen, zoo als alleen gemaakt worden door hem, die met een mild gemoed een' diepen blik slaat in de gesteldheid en ontwikkeling van geest, waardoor zich onze natie, met betrekking tot Godsdienst en Christendom, kenmerkt. De waardige hulde, hier aan den onsterfelijken van heusde gebragt, is een juweel van dit boek, en de tegenstelling van hem en zijne school tegenover bilderdijk en de zijne is treffend.
Wij zouden gaarne meer aanhalen, doch moeten ons beperken. Onder de stukken, welker vermelding wij ongaarne misten, noemen wij: het Besluit, door Z.M. willem I, den 22 Sept. 1827 genomen, op een request van
| |
| |
Ds. d. molenaar, ter zake van zijn bekend en hier ook vermeld Adres ingediend; - het rondborstige antwoord aan de Leeraren en Ouderlingen der Nationale Synode van Schotland, op hunne vraag naar den staat der Nederlandsche Hervormde Kerk, door de Synode in de Latijnsche taal gegeven, zoo als het door den Hoogl. bouman was voorgedragen, (zie Hand. 1839. bl. 103-105); en onder de Tijdschriften, het Christelijk Maandschrift van de Ringsvergadering van Amsterdam. Voorts schijnt ons het Groninger Godgeleerd Tijdschrift wel met eenige vooringenomenheid geschat te worden; en wij kunnen ons gevoelen niet onderdrukken, dat da costa, die niet is blijven stilstaan, maar bij vlijtig en zelfstandig onderzoek groote vorderingen gemaakt heeft, wel als zoodanig had mogen bekend gemaakt worden, tegenover hetgeen min gunstigs, uit vroegeren tijd, van hem moest gezegd worden.
Doch, men leze het werk van X., zoo veel mogelijk, onbevooroordeeld, en overwege daarna de doordachte Slotrede van den Hoogl. gieseler, welke zoo zeer den meester kenmerkt. Wie, of in het welzijn der Nederlandsche Hervormde Kerk in 't bijzonder, of in de erkentenis der Christelijke waarheid in 't algemeen, belang stelt, zal hier wijsheid kunnen leeren, of zich verheugen, dat zulke lessen uit de Geschiedenis worden aangeboden. Ons verslag is reeds te breed; anders zouden wij gaarne nog een en ander overnemen van hetgeen hier ter waarschuwing en besturing van jonge Predikanten, ter beoordeeling van den invloed van Dichters en Regtsgeleerden op kerkelijke zaken, en ter waardering van den formulierstrijd enz, wordt ontwikkeld. Gieseler schreef voor Duitschland. Maar het is hier ook: mutato nomine de te fabula narratur. Hij hebbe ook voor Nederland niet te vergeefs gesproken!
|
|