Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Jood onder de Heidenen, door G.C. van Balen Blanken, Predikant te Wognum. II Stukjes. Te Hoorn, bij Gebr. Vermande. 1841. In gr. 8vo. Te zamen 238 bl. f 2-40.Onder dezen onbepaalden titel geeft de Heer van balen blanken tafereelen uit daniël; neen! zoo wil hij ze, blijkens het Voorberigt, niet genoemd hebben; - beschouwingen dan, of verhandelingen, of misschien gebruikt Referent best des Auteurs aldaar voorkomend eigen woord beschrijvingen over het geschiedkundig gedeelte des Bijbelboeks van dien naam. Intusschen, indien Ref. zich niet bedriegt, zijn het oorspronkelijk leerredenen over dit onderwerp, die nu van haren vorm eenigzins ontdaan zijn, hoewel er hier en daar nog teekens van gezien worden, welke den maker ontsnapt zijn, b.v. bl. 71: ‘Zetten wij ons ook, tot onze woningen wedergekeerd, tot nadenken over hetgeen wij hoorden in het Vorstelijk huis.’ Om de waarheid opregt te zeggen, Ref. houdt niet van zulke tweeslachtige lettervoortbrengsels, die, naar zijn inzien, alle soorten van stijl en behandeling onder elkander verwarren, het een door het ander bederven, en de Schrijvers beletten in den toeleg, om in iets uit te munten, en hunne voortbrengselen niet kwaad en niet goed, maar over het geheel middelmatig maken. En hiermede heeft Ref. zijn oordeel over deze beschrijvingen van den Jood onder de Heidenen nagenoeg gezegd: zij loopen niet hoog en dringen niet diep in, maar blijven in de middelmatige sfeer der oppervlakte zweven, doch kunnen daarin met zeker genoegen en tot Christelijk nut gelezen worden; te | |
[pagina 201]
| |
meer, daar de Schrijver zijn best gedaan heeft, om in elke beschrijving één bepaald oogpunt vooral te doen uitkomen, waarmede evenwel het zedelijk oogpunt niet altijd even goed aangeduid is, zoo als uit de volgende opgave van den inhoud blijken kan: I. Een tafereel van naauwgezetheid op de Godsdienst zijner vaderen. Dan. I:8-16. II. De gevolgen van een jeugdig welbesteed leven. Dan. I:17-21. III. De kracht des gebeds. Dan. II:1-24. IV. De uitlegging van een' droom. Dan. II:25-48. Dit laatste drukt wel het stoffelijk onderwerp, maar niet, gelijk de vorigen, de godsdienstige wijze van beschouwing uit, en in het stuk zelf ontbreekt ook in dit opzigt de eenheid. V. Eene heerlijke proeve van geloofskracht. Dan. III:1-23. VI. De zegepraal des geloofs. Dan. III:24-30. VII. Een ernstvol en Gode waardig onderrigt door eenen anderen droom, later vervuld. Dan. IV:1-18. VIII. De uitkomst van den voorgaanden droom des Konings, een ernstvol en Gode waardig onderrigt. Dan. IV:19-37. Het bij deze twee laatsten aangewezen oogpunt is te onbepaald; en zoo hebben de twee volgenden: IX. Het geheimvolle schrift, en X. Het geheimvolle schrift gelezen. Dan. V:1-16 en 17-30, niets zedelijk kenmerkends. De twee laatsten zijn: XI. De Jood in doodsgevaar. Dan. VI:1-18, welk opschrift niet doet verwachten, dat er in het practisch gedeelte over de openbare en huiselijke Godsdienstoefening zal gesproken worden; en XII. De Jood verlost, en zijn Redder gehuldigd. Dan. VI:19-29. Voor het overige zal het den Godsdienstminnenden lezer, in deze beschrijvingen, zoo als zij zijn, aan geen aangename stof, om zich eenige oogenblikken godsdienstig te stichten, ontbreken. - Om eene kleine proeve te geven, zonder veel onderscheid te maken, nemen wij het slot van de eerste beschrijving over, ofschoon het daar op zichzelf wèl gezegde met het thema niet overeenkomt, en er zelfs over dat thema weinig of niets in dat geheele stuk gezegd wordt: ‘Edele daniël! Ingetogen Jood onder ligtzinnige Heidenen! Ja, ook wegens uwe ingetogenheid, en matigheid den Christen tot voorbeeld. Maar de waarlijk | |
[pagina 202]
| |
godsdienstlievende zal ook zichzelven weten te onthouden van alles, wat schaadt. - Hij offert, als daniël smaak, en zin aan de eischen van God, en Zijne geboden op, en beveelt, gelijk jezus, zijn Heer, door zijn' wandel de matigheid, en zedigheid aan. Verre van hem de plaatsen, waar de brassers het verstand bedwelmen, en als loszinnigen zich zelfs beneden het vee verlagen! Alzoo zorgende voor den welstand zijns ligchaams, zorgt hij tevens voor het heil zijner ziel, bevordert hij het wèlvaren zijns huisgezins, werkt hij mede aan het heil der menschheid, en niet minder aan den luister van het Christendom op aarde. - Neme elk dit ter harte! Spotte niemand met elke verstandige, en lofwaardige poging om de matigheid in elken stand, en bij elke gelegenheid te bevorderen! Hij veracht een der hoofdkenmerken, en deugden van den waren Christen. - Gewenne zich veeleer elk, en ieder, vooral de jeugd aan zedigheid, en matigheid! O! Menig oude beklaagt het zich ook in dit opzigt niet meer zelfsbeheerschend, en waakzaam geleefd te hebben, en plukt dien ten gevolge de wrangste vruchten der armoede, en der vertwijfeling! Zie dan elk toe! - “Zijt nuchteren en waakt! Leeft matig en godzalig!” - Ook uwe betamende wenschen zullen verhoord worden; - ook uwe pogingen ter uitbreiding van deugd, en goede zeden niet ijdel zijn in den Heer. -’ [Amen.]Ga naar voetnoot(*) |
|