komen, als de Schrijver zelf er zoo veel aanleiding toe geeft, door zijne meeste personen veel meer personen uit eene klucht dan uit een blijspel te doen zijn. Hij geeft in de Voorrede eene geheele aanwijzing, hoe hij wenscht, dat men al de karakters zal opvatten; doch hij zelf heeft ze zoodanig geteekend, dat het wel onmogelijk is, om aan zijne voorschriften te voldoen; alles is zoo geoutreerd, martha, amaranthe, osbroek en pimping zijn zoo gemeen, dat ze wel personen van de farce moeten worden, en dat geen mensch er althans aan eene comedie de caractere bij zal denken.
En dat is de groote fout, waardoor het geheele stuk mislukt. De meeste personen zijn zoo zot, zoo onnatuurlijk, zoo bespottelijk en gemeen slecht, dat men er van walgt, en geneigd is het boekje telkens ter zijde te leggen. Wij nemen het den Schrijver volstrekt niet kwalijk, dat hij Oudnederlanders zoo geteekend heeft, och neen, want wij zijn volkomen overtuigd, dat er nergens ter wereld zulke zotte schepsels gevonden worden; het zijn geen karakters meer, het zijn belagchelijke karikaturen, maar die geen de minste belangstelling inboezemen.
Daarenboven is het stuk langwijlig, en het mist wezenlijke geestigheid, een natuurlijk gevolg van de mislukte teekening der karakters; men schrikt, wanneer men eene der nichten of hare pretendenten op het tooneel ziet verschijnen, en gedurig hetzelfde, slechts met andere woorden, hoort herhalen. Hoe is het mogelijk, vraagt men zichzelven af, dat de Nichten en de Neven van denzelfden Schrijver zijn?
Zelfs voor de heldin van het stuk, voor caroline, die tegenover de beide andere nichten moet staan, heeft hij ons niet kunnen interesseren. Op de derde bladzijde reeds heeft hij haar in een bespottelijk licht weten te stellen. Men verbeelde zich een mooi, lief, jong meisje, waarvoor de Dichter sympathie wil opwekken, en van wie gezegd wordt: ‘Verleden winter heb je haar immers zoo veel rhubarber laten slikken, dat ze drie dagen achtereen rijst met kaneel heeft moeten eten, om, met verlof gezegd, weer van den galop in den stap te komen?’ Hoe wansmakelijk! En dan NB. caroline daarop nog voort te laten redeneren! Zoo dikwijls zij op het tooneel komt, herinnert men zich dit gesprek.
Met één woord, het geheel is een mislukt stuk. Als zoodanig is het ook, gelijk Rec. vernam, op het tooneel ont-