| |
Handboek voor Notarissen, naar de Nederlandsche Wetge ving, door Mr. J.J. Loke, Lid der Arrondissementsregtbank te Breda. In één Deel compleet. Iste en IIde Stuk. Te Breda, bij Broese en Comp. 1838 tot 40. In gr. 8vo. 400 bl. f 3-20.
Verzameling van Wetten, Besluiten en andere Regtsbronnen van Franschen oorsprong, in zoo verre deze, ook sedert de invoering der nieuwe Wetgeving, in Nederland van toepassing zijn. Uitgegeven door Mr. C.J. Fortuyn, Advocaat te Amsterdam. Te Amsterdam, bij J. Muller, Iste Deel, 1839, XXVI en 524 bl. (jaar 1669-1798); IIde Deel, 1840, XXXVIII en 474 bl. (jaar 1799-1807). In gr. 8vo. f 12-65.
Verzameling van vaderlandsche Wetten en Besluiten, uitgevaardigd sedert 22 Januarij 1798 tot 10 Julij 1810, in zoo verre zij ook, sedert de invoering der nieuwe Wetgeving in Nederland, middellijk of onmiddellijk van toepassing zijn, Uitgegeven door Mr. J. van de Poll, Advocaat te Amsterdam. Te Amsterdam, bij J. Müller. 1840. In gr. 8vo. XXVI en 491 bl. f 6-60.
| |
| |
Het Handboek voor Notarissen, naar de Nederlandsche Wetgeving door den Heer Mr. j.j. loke bewerkt, onderscheidt zich, althans wat de twee eerste hier aangekondigde Stukken betreft, door zuiverheid en klaarheid van stijl, juistheid van orde, fijnheid van opmerking en grondige regtskennis, vereenigd met zoo veel beknoptheid, als slechts mogelijk schijnt. Dat korte en krachtige is ook bij de formulieren in het oog gehouden, waar de Schrijver blijkbaar alle noodelooze gerektheid vermeden heeft. Dat men hier en daar echter aanmerkingen zou kunnen maken, spreekt van zelve. Wij zullen ons tot slechts ééne bepalen, omdat deze het karakter en het vereischte van zekere soort van Acten betreft. Bl. 45, in het eerste Stuk, zegt de Heer loke te regt, dat het verbod, om wit, gaping of tusschenruimte in de Acten te laten, geenszins zóó moet worden verstaan, dat men een' nieuwen volzin niet met een' nieuwen regel zou mogen beginnen, al ware de laatste regel van den vorigen volzin niet uitgestrekt tot aan den uitersten rand der bladzijde; en hij geeft tevens den met het vrij algemeene en lofwaardige gebruik overeenkomstigen raad, om de ledige plaats na het slotwoord van den vorigen volzin, tot het eind van den anders gedeeltelijk open gebleven regel, met eene lijn of pennestreek aan te vullen. Maar nu laat hij volgen: ‘Overigens kan men hetzelfde middel te baat nemen, wanneer onvoorziens eenige gaping in de Acten ontstaat, zoo als b.v. dikwerf het geval is bij Processen Verbaal van openbare Verkoopingen, die, uit hoofde van derzelver omvang, vooraf moeten worden gereed gemaakt, zonder dat het mogelijk is, juist te berekenen, welke plaats ter vermelding van namen, voornamen, beroep en woonplaats van de koopers, benevens van den uitgeloofden koopprijs, zal vereischt
worden. De ruimte, die alsdan overblijft, bij het passéren der acte door eene pennestreek aangevuld zijnde, is toch de bijvoeging of vervalsching even zoo onmogelijk, als wanneer de acte doorloopend ware geschreven.’ - Deze theorie, ofschoon, gelijk wij meenen, zelfs door eenen Minister voorgestaan, schijnt ons strijdig met het karakter van een Proces Verbaal, dat is woordelijke vermelding van het voorgevallene; en het openlaten van plaatsen, om daar naderhand iets in te vullen, is ook volstrekt overtollig. Immers, men stelle: een Notaris heeft elf percelen vast goed achtereenvolgende te verkoopen. Nu is er of reeds vroeger eene
| |
| |
Memorie van Lasten opgemaakt, waarin al de algemeene en bijzondere voorwaarden van koop zijn opgenomen, zoodat ieder vooraf weten kan, op welke conditiën dit of dat perceel zal worden toegewezen; of wel, die conditiën zijn bij het hoofd van het Verbaal beschreven. Ook de juiste aanduiding der ligging en grootte van elk perceel staat reeds in de Memorie van Lasten, of in het vóór het uur der verkooping, gereed gemaakte hoofd van het Verbaal te lezen. Welke moeite heeft het nu toch in, om het Proces Verbaal dadelijk bij te houden, telkens slechts zeggende: Hierop is overgegaan tot opveiling van het .... Perceel; terwijl men bij elke toewijzing den kooper dadelijk laat teekenen, alvorens tot een volgend perceel over te gaan. Heeft een Notaris nog eenen klerk te zijner hulpe, dan gaat het zoo veel te gemakkelijker, daar, gedurende het inschrijven van het eene perceel, inmiddels het opbod, de mijning en toewijzing van het andere kan worden opgeteekend, om dan weêr dadelijk, met behoorlijke vermelding van alles, zonder eenige gaping of door schrappen aan te vullen tusschenruimte, op het Verbaal te worden gebragt, en telkens gesloten te worden met dit of dergelijk: die verklaarde, het hem toegewezen perceel op de hem en haar geheel voorgelezene conditiën te aanvaarden, en alhier, mede na gedane voorlezing, heeft geteekend. Het vooraf gereed maken van geheel het Verbaal, met plaatsen in blanco, waar elk perceel in zal worden gepast, schijnt ons strijdig met den aard van een Proces Verbaal en de wet op het Notarisschap.
En hiermede afstappende van het voortreffelijk werk van den Heer loke, gaan wij over tot de Verzameling van Wetten, Besluiten enz. van Franschen oorsprong, in zoo verre deze, ook sedert de invoering der nieuwe Wetgeving, in Nederland van toepassing zijn. Wij keuren het allezins goed, dat de Heer Mr. c.j. fortuyn liever te veel dan te weinig in zijne verzameling heeft opgegeven, daar men de Fransche wetsbepaling, of wat het zij, zelfs dan behoort te kennen en te lezen, alware het, dat partij zich ten onregte daarop beroept, en al kan men aantoonen, dat zulk eene wet of zulk een decreet niet meer in werking is. Zoo dikwijls er dus slechts de geringste twijfel bestaan kon, of eene wet wel waarlijk is afgeschaft, en zoo ja, of men dan hare kennis niet noodig heeft, om te oordeelen over eenige zaak, waarvan het begin althans de invoering der nieuwe
| |
| |
wetgeving voorafging; zoo dikwijls was de mededeeling van dergelijk stuk behoefte. Echter is het te bejammeren, dat er nog altijd in die zee van ordonnantiën, wetten en decreten moet worden omgetast, en men, b.v. om te bestuderen hetgeen nu nog behoort te worden in acht genomen met betrekking tot de werkzaamheden van het bestuur der wateren en bosschen, beginnen moet met het lezen van l' Ordonnance du Roi, pour les Eaux et Forests de son Royaume, du mois d'Aôut 1669, om vervolgens te onderzoeken, wat er na 1669 tot 1811 in Frankrijk in gewijzigd, wat er uit behouden is geworden; daarna, wat er uit geheel dien chaos kan gerekend worden te zijn ingevoerd in ons Vaderland ten jare 1811, en wat er na dien tijd weder in is veranderd of wel onafgeschaft gelaten. Het werk van Mr. fortuyn verligt wel dien arbeid, maar deze blijft, zoo wel op dit als op andere punten, steeds omslagtig en verdrietig. Kon men er toch eenmaal toe komen, om op alles eene nationale wetgeving daar te stellen, en al het vroegere geenszins vervallen te verklaren voor zoo veel het met de laatste wetten strijdig mogt zijn: want dan blijft al het vorige in leven, zoodat men telkens moet navorschen, wat er met de latere wet strijdig is of niet. Neen! de afschaffing zou volstrekt en zonder uitzondering moeten zijn; doch dan zou het ook noodig wezen, alvorens een concept in te dienen, de kundigste en meest ervarene Regtsgeleerden, Ambtenaren en Handelaars te raadplegen, en de beweeggronden van hun gevoelen aan de Staten Generaal, welker leden onmogelijk alles in de bijzonderheden en in elke mogelijke toepassing kunnen nagaan, ter inlichting mede te deelen. Immers, hoe ligt zou men een ontwerp kunnen maken, welks goede bedoeling en in het oog vallende bepalingen toejuiching zouden vinden; terwijl de
ervaren practicus alleen in staat zou zijn aan te toonen, dat deze of gene welgemeende en heilzame bepaling op deze of die wijze niet uitvoerlijk zou zijn, of haar doel zou missen. Omgekeerd zou ligtelijk een ontwerp als onvoldoende worden beschouwd, terwijl men er anders over zou oordeelen, indien het mogelijke en het nuttige der toepassing door geraadpleegde deskundigen ware aangetoond. Men vergete nooit, dat iemand een verdienstelijk Minister, Staatsraad of lid der Staten Generaal kan wezen; dat hij in de questiën van staatsbelang, in alles, wat tot de hooge Regering en de handhaving der Grondwet betrekkelijk is, kundig en op de hoogte des tijds
| |
| |
kan zijn, maar echter niet genoegzaam bekend met den dagelijkschen gang van zaken en de gewone behoeften der maatschappij, gelijk die worden waargenomen bij regtbanken en praktizijns, kooplieden, en ambtenaren, wier bemoeijingen zich dadelijk tot de massa der ingezetenen uitstrekken.
Van de Verzameling van vaderlandsche Wetten en Besluiten, van 22 Januarij 1798 tot 10 Julij 1810, in zoo verre zij ook, sedert de invoering der nieuwe Wetgeving in Nederland, middellijk of onmiddellijk van toepassing zijn, door den Heer Mr. van de poll, getuigen wij hoofdzakelijk hetzelfde, als van het werk van Mr. fortuyn; en ook met betrekking tot die Wetten en Besluiten, alsmede tot die in het Staatsblad, van 1813 tot 1838 ingesloten, koesteren wij denzelfden wensch, dat alles, met volkomene afschaffing van al het vorige, bij nieuwe wetten moge worden geregeld. De studie der Regtsgeleerdheid zou grondiger worden, zoo zij minder omslagtig wierd. - Uit een wijsgeerig, geschieden staatkundig oogpunt zijn de Proclamatiën en Staatsregelingen van 1798, 1802, 1805 en 1806 bijzonder belangrijk, en niet minder Koning lodewijk's Proclamatiën van 1810.
|
|