Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 110]
| |
Nagelaten en verspreide Letterarbeid, meest in luimigen trant vervat, van Jacob Vosmaer, in leven Med. Doctor en Hoogleeraar te Utrecht. II Deelen. Tweede Druk. Te Haarlem, bij V. Loosjes. 1839. In gr. 8vo. f 3 - :Een aangenaam verschijnsel van eene bij ons niet zeer gewone zaak. Een tweede druk van den letterarbeid eens mans, die nog in de harten van velen leeft. Zoo herleeft ook voor anderen als 't ware de nagedachtenis van hem, van wien gezegd wordt, dat hij was een achtingwaardig Schrijver, een kundig Geleerde, een geliefd Hoogleeraar, een vroom en gemoedelijk Christen.Ga naar voetnoot(*) Zoo deed zich eens vosmaer in de verschillende betrekkingen van het leven kennen. En nog na zijnen dood getuigt van deze hoedanigheden als Schrijver en Geleerde de letterarbeid, die andermaal in het licht verschijnt. De Hoogeschool draagt wel geen rouw meer over vosmaer, maar zijn naam wordt aan dezelve nog dikwijls met achting en liefde genoemd. En zijne kunst, vooral om wel te stervenGa naar voetnoot(†), heeft reeds troost in menig hart gestort en tot den overgang naar het andere leven bemoedigd, waarheen vosmaer reeds is vooruitgegaan. Zoo vindt de deugd somwijlen reeds in dit leven haar loon, en het leven van den regtvaardige nog na zijnen dood is een bewijs van het innig verband van het tegenwoordige met het toekomende leven. Zoo sterft de Christen niet; maar zijn dood, die hem verlost van het juk der zonde, maakt hem vrij voor eene onbegrensde eeuwigheid. In het geloof aan Hem, die den zijnen woningen heeft toegezegd in het huis zijns Vaders, kan hij, met de woorden van eenen wijsgeer, die bij den voor hem nog gesloten tempel des lichts stond, zeggen: ex vita | |
[pagina 111]
| |
ila discedo, tamquam ex hospitio, non tamquam ex domo!Ga naar voetnoot(*) In dit Tijdschrift voor 1828, bl. 428 en 463, kan men eene beoordeeling van den letterarbeid van vosmaer lezen, Wij vereenigen ons met den beoordeelaar, wanneer hij, met den toenmaligen uitgever, behoudens gepaste aanmerkingen, zegt: ‘De hier verzamelde voortbrengsels ademen eenen geest, die, getrouw opgevangen en meer en meer doordringende tot de onderscheidene standen der menschelijke zamenleving, niet nalaten kan, het gebied van gelouterde kennis, ware deugd en ongeveinsde godsvrucht van lieverlede uit te breiden. Vragen wij toch, hoedanig die geest is, wij hooren overal een' man tot ons spreken, die in menschen en menschelijk geluk een warm belang stelt, die aan zijne medebroeders gedurig toeroept: Keert tot de Natuur weder; daarvan af te wijken, is de bron uwer rampen!’ Reeds van de oudste tijden af is deze klagt de taal geweest dier mannen, welke het met de menschen wèl meenden; getuige celsus, die den lediggang en de weelde als de hoofdbronnen van het zedenbederf bij de Grieken en Romeinen aanklaagde. Echter niet alleen bij Romeinen en Grieken was dit het geval; het zal steeds zoo blijven. Waar zij elkander de hand bieden, daar zullen zij steeds de bron van alle rampen zijn. Mogen dan door dezen herdruk de lessen van levenswijsheid bij velen op nieuw verlevendigd worden! Dan vooral zal men vosmaer's aandenken op eene waardige wijze vereeren, en het heil van anderen zal opgebouwd en eigen welzijn meer en meer bevorderd worden. |
|