Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
strekt ter beantwoording der vraag door teyler's tweede Genootschap uitgeschreven, waarbij verlangd werd: eene aesthetisch-critisch vergelijkende beschouwing van shakespeare en vondel als Treurspeldichters, zoo ten aanzien van oorspronkelijkheid, als van gepaste navolging der oude tragici. Deze vraag schijnt ingewikkeld te vooronderstellen, dat beide Dichters de oude tragici gekend en in mindere of meerdere mate nagevolgd hadden; iets, 't geen ten aanzien van shakspeare moeijelijk te bewijzen zou zijn. Ook is er tusschen vondel en shakspeare ongetwijfeld te veel verschil, om uit eene vergelijkende beschouwing veel licht te verwachten; het zijn, om ons dus uit te drukken, incommensurabele grootheden. De Schrijver, wiens Verhandeling met goud bekroond is, en die overal blijken geeft van zijnen goeden smaak, helder verstand, en uitnemende geschiktheid, om over dramatische kunst te oordeelen, heeft, zoo als duidelijk uit zijn antwoord blijkt, deze zwarigheden zeer wel ingezien. Hij geeft dus eigenlijk meer eene beschouwing van vondel en shakspeare, als Treurspeldichters elk in 't bijzonder beschouwd, dan wel eene vergelijking tusschenbeiden. Hoe het zij, de opgevers der vraag waren met het antwoord tevreden, en wij mogen onze Letterkunde gelukwenschen, dat zij, door het uitschrijven dezer vraag, een zoo welbewerkt en keurig opgesteld geschrift hebben uitgelokt. In de Inleiding geeft de Heer sijbrandi twee wijzen van beschouwen op, om over de meerdere of mindere waarde van letterkundige voortbrengsels te oordeelen. Men kan zich, namelijk, eerst een volmaakt beeld, een ideaal vormen van datgene, wat deze of gene soort van letterkundige voortbrengselen behoort te kenschetsen, en daaraan, als aan eenen volmaakten maatstaf, de meerdere of mindere voortreffelijkheid van eenig product dier soort toetsen. In het afgetrokkene beschouwd, is deze toets de eenige ware. Maar men kan ook, in de tweede plaats, letten op den tijd en de omstandigheden, waarin een Schrijver leefde, op den toestand der beschaving van zijne landgenooten, in één woord op al, wat tot zijne vorming heeft bijgedragen. Bepaalt de eerste wijze van beschouwen de volstrekte waarde van het kunstwerk, de tweede is onmisbaar, om de verdiensten van den kunstenaar onpartijdig te schatten. Beide deze wijze van beschouwen en beoordeelen moet men gevolgelijk vereenigen, wan- | |
[pagina 71]
| |
neer men de verdiensten van twee verschillende Schrijvers met elkander wil vergelijken. Ter beslissing van datgene wat het Treurspel kenmerkt, bedient de Schrijver zich van de bepaling van den Hoogleeraar p. van limburg brouwer: ‘Het Treurspel is een ernstig dramatisch dichtstuk, 't welk in eene belangrijke gebeurtenis het menschelijk lijden voorstelt, met oogmerk om ons medelijden met anderen en het bewustzijn van onze eigene afhankelijkheid van dergelijke of andere ongelukken doelmatig te wijzigen.’ Met den ernstigen aard van het Treurspel is het, zijns oordeels, echter niet onbestaanbaar, dat er eene korte en toevallige afwisseling van den treurtoon met den luchtiger en vrolijker toon van het Blijspel plaats hebbe. Hij ontkent niet, dat die vereeniging wansmaak is, maar zij neemt den eigenlijken geest van het stuk niet weg. De algemeene indruk van het geheel beslist, of het den naam van een ernstig dichtstuk verdient, of dien onwaardig is. Wanneer men aan het einde gekomen is, zal de indruk van het niet tragische als onwillekeurig verloren zijn, en de indruk van het tragische alleen bleef overig. - Voorts is het miskenning van den waren aard des Treurspels, wanneer men van hetzelve zedekundige leeringen verwacht. Medelijden en vrees wèl te besturen, tot veredeling van het hart, is het eenige zedelijke doel, 't welk men aan het Treurspel mag toeschrijven. Na de Inleiding, waarvan wij den hoofdzakelijken inhoud hebben opgegeven, gaat sijbrandi tot de behandeling van zijn eigenlijk onderwerp over. Het eerste Hoofdstuk handelt over vondel en zijne Treurspelen en is het uitvoerigste behandeld (bl. 15-122). De Schrijver leert ons de omstandigheden kennen, die op vondel's vorming invloed hebben gehad, schetst de geschiedenis van het Nederduitsche Tooneel, en de hoogte, of liever de laagte, waarop het stond, toen vondel optrad, en doet ons de redenen kennen, waarom slechts weinige van zijne stukken ten tooneele werden gevoerd. (Hoe verschillend is ook hierin wederom vondel van den tooneelspelenden Engelschen Treurspeldichter!). Bij de beoordeeling van vondel's Treurspelen bepaalt zich onze Schrijver alleen bij de oorspronkelijke stukken, zonder opzettelijk over zijne vertalingen te spreken. Hij toont aan, hoe vondel naar de wetten en regelen, die aan het Grieksche Treurspel ontleend waren, vol- | |
[pagina 72]
| |
gens de voorschriften van aristoteles, zijne Treurspelen trachtte in te rigten, en haalt hierbij de Voorrede van den Jeptha aan. Wat de keuze der onderwerpen betreft, vondel ontleende vele aan de bijbelsche geschiedboeken, welke keuze de Heer sijbrandi met vele gronden verdedigt. [Wanneer de Schrijver zegt, dat de geschiedenis van het Nieuwe Verbond vondel tot geen enkel stuk de stoffe heeft opgeleverd, (bl. 26) dan is dit een kleine misslag, waar hij voor een oogenblik den Peter en Pauwels vergat, een, gelijk hij later zegt, als Treurspel hoogst gebrekkig stuk (bl. 34)]. In deze en ook in de andere onderwerpen zijner Treurspelen vindt men doorgaans dat tragisch ernstige karakter, hetwelk een der hoofdvereischten van een waar Treurspel is. In den Lucifer gaat het tooneel buiten den kring der menschelijke gewaarwordingen om; hier is geene menschelijke deugd, geene menschelijke boosheid, geen menschelijk lijden; en daarom is dit voortbrengsel, hoezeer een meesterstuk der poëzij, niet als een gewoon Treurspel te beschouwen. In den Palamedes, waarmede sijbrandi hoogelijk is ingenomen, is vondel het naast bij het Grieksche Treurspel gebleven. De navolging der oude tragici meent de Schrijver te regt bij vondel minder in enkele plaatsen angstvallig te moeten opzoeken, dan in den gang en aanleg van het geheel zijner Treurspelen. Intusschen kende vondel het Grieksche Treurspel slechts gebrekkig, vooral uit aristoteles; en, terwijl hij zich bij enkele stukken met eene Latijnsche vertaling behielp, had hij zeker het meest van allen den Latijnschen tragicus seneca bestudeerd. De navolging der Ouden blijkt vooreerst in de eenvoudigheid van plan, de vermijding van ingewikkeldheid der fabel. De Schrijver toont dit nader aan door eene vergelijking tusschen vondel's Maria Stuart en het Treurspel van schiller over hetzelfde onderwerp. Gewoonlijk voert vondel ook slechts een gering getal personen ten tooneele. Wat de invoering der Reijen in vondel's Treurspelen betreft, het valt niet te ontkennen, dat hij de bedoeling en beteekenis van den Griekschen Rei niet begrepen heeft, en dat de Reijen bij hem zelden met het stuk zoo zijn zamengeweven, dat zij niet gereedelijk zouden kunnen worden gemist. Hunne taak bepaalt zich gewoonlijk tot het opzingen van lierzangen tusschen ieder bedrijf der handeling, welke als dichtstuk- | |
[pagina 73]
| |
ken dikwerf eene hooge waarde hebben en onder de verhevenste voortbrengsels zijner Muze behooren. Ook de verschillende eenheden, die door aristoteles als wetten zijn vastgesteld, beschouwde hij als onmisbare vereischten van zijne Treurspelen. De eenheid van plaats vatte hij nogtans geheel anders op dan de Grieken. Deze kenden onze eigenlijk gezegde Schouwburgen niet; ons tooneel met deszelfs kunstigen toestel, waardoor de gemakkelijke verwisseling onzer schermen wordt te weeg gebragt, was hun vreemd. ‘Hun tooneel stond dus noodzakelijk onverwrikt vast op de plaats, die zij eenmaal als de schouwplaats der handeling hadden gekozen. De Rei, die het tooneel geen oogenblik verliet, maakte het ook onmogelijk, om aan verschillende plaatsen te denken,’ (bl. 53). In zulken strengen zin vatte vondel de eenheid van plaats geenszins op. ‘Men moge zeggen wat men wil, dat gedurig verplaatsen der verbeelding is eene minder voordeelige zijde van het gemis der eenheid van plaats, dat overigens voor den Dichter zeker ook zijne gunstige zijde heeft, omdat het hem de schikking en bijeenbrenging der personen gemakkelijk maakt. Men moge door pracht van decoratiën die tooneelveranderingen luister bijzetten en bijval doen erlangen, ik acht ze voor den indruk van het geheel schadelijk. Ik houd het daarvoor, dat een Treurspel meer afwijkt van het ideaal der volkomenheid, naarmate het meer die volstrekte eenheid van plaats uit het oog verliest,’ (bl. 56.) Het is nu een algemeen aangenomen gebruik, dat elk Treurspel bestaat uit vijf bedrijven. Deze verdeeling is willekeurig en niet in den aard van het Treurspel gegrond. Vondel meende, dat zij onmisbaar was, en heeft daardoor in den uitwendigen vorm zijner Treurspelen dikwerf, zoo als de Schrijver met oordeelkundige proeven staaft, eene hoogst gebrekkige afbreking der bedrijven, waarin hij zijne Treurspelen verdeelt. ‘Eenvoudiger was zeker de verdeeling van aristoteles, wanneer hij, behalve den Rei, slechts drie deelen in een Treurspel onderscheidde, den prologus, van den aanvang des stuks af tot aan den eersten reizang, de episode, van daar tot aan den laatsten zang van het koor loopende, en den exodus of het slot, dat de ontknooping behelst,’ (bl. 62). In deze drie deelen is de geheele ontwikkeling van het onderwerp begrepen. Het eerste moet de belangstelling van den aanschouwer wekken en de uiteenzet- | |
[pagina 74]
| |
ting van het onderwerp bevatten. Tot deze inleiding behoort veel kunst en tact, om den aanschouwer ongedwongen te stemmen voor hetgeen hij in 't vervolg te wachten hebbe. Vondel heeft dikwerf de taak dezer expositie aan hovenaardsche of helsche wezens opgedragen, waarover onze Schrijver hem teregt gispt. Gepaster is het, dat hij in andere stukken den held van het Treurspel in eene alleenspraak al datgene doet vermelden, wat tot regt begrip van het onderwerp, tot verplaatsing in de bijzondere omstandigheden, waarin hij zich bevindt, vooraf dient gezegd te worden. (Palamedes, Gijsbrecht van Aemstel). Intusschen zijn deze alleenspraken te gerekt, ook door vermelding van bijzonderheden, die met het stuk zelve in weinig verband staan. Dramatischer is de wijze, waarop in Maria Stuart de behandeling van het onderwerp wordt voorbereid (een gesprek tusschen den biechtvader en melvin, den hofmeester der gevangene Koningin); nog meer is zulks het geval in Jeptha en in de Batavische Gebroeders, in welk laatste stuk van den aanvang af gang en leven is. De behandeling der expositie is dus bij vondel zeer ongelijk. In de episode, de trapswijze ontwikkeling van de stof, en de ontknooping of exodus, die sybrandi in zijne beschouwing vereenigt, bepaalt hij zich hoofdzakelijk bij Joseph in Dothan, Jeptha, Palamedes en Gijsbrecht van Aemstel. Hij toont aan, hoeveel voortreffelijks er in den eenvoudigen gang van het plan over het geheel valt op te merken, en hoe ook vondel daarin de Ouden navolgde, dat het slot verschilt na de gewone ontknoopingen der latere Treurspelen. ‘Naarmate het onderwerp ingewikkelder is geworden, naarmate er meer intrigue of verwarring is ingebragt, en de nieuwsgierigheid om te weten hoedanig het einde zijn zal, meer is geprikkeld, is ook de poëzij van minder belang geworden. Wanneer het lot van den held of de heldin is beslist, zoo valt er niets meer te zeggen, zoo is er niets, wat meer belang inboezemt. Anders was het bij de Ouden. De eenvoudigheid van de fabel spande de nieuwsgierigheid veel minder; ja, zelfs de onderwerpen, die hij voorkeur werden behandeld, waren zoo algemeen en in alle hunne bijzonderheden bekend, dat er als 't ware geene nieuwsgierigheid naar den afloop kon bestaan. Het was bij hen geheel dichterlijk genot, en met welgevallen vertoefden zij bij de beschouwing van den toestand, waarin de exodus de handelende personen | |
[pagina 75]
| |
had gebragt,’ (bl. 81, 82). De verandering en omkeer der gewaarwordingen en aandoeningen van Filopaje b.v. in het laatste bedrijf van den Jeptha maken een' diep tragischen indruk, wanneer men haar bij den aanvang vol blijde verwachtingen en in het gevoel van vreugde over haren zegepralenden echtgenoot en gelukkig ontwikkelde dochter heeft hooren juichen. Sybrandi maakt hier ter plaatse op eenige gebreken opmerkzaam, die vondel's Treurspelen ontsieren; zoo als de gerekte zamenspraken, waarin dikwerf twee personen beurtelings eenen regel zeggen, waarin hij veelligt de Spreukrijkheid van euripides zocht na te volgen, de ongepaste bijvoegsels, en het veronachtzamen van het kostuum des tijds. In karakterschildering heeft vondel veel uitstekends geleverd. Sybrandi toont zulks vooral uit den Jeptha, door de karakters van Jeptha zelven, van Filopaje en Ifis in het licht te stellen, waarbij hij rijke aanhalingen van verschillende plaatsen inlascht; voorts uit den Gijsbrecht en den Palamedes. Het valt evenwel niet te ontkennen, dat vondel zich over het algemeen ‘daarbij slechts van groote trekken bediende en dat de fijnere nuancen van het menschelijk karakter minder onder zijne opmerking vielen,’ bl. 113. De karakters zijn te weinig geîndividualiseerd. Het zijn meer studiebeelden dan portretten. Eenige beschouwingen over de poëzij van vondel's Treurspelen maken het slot uit van dit eerste Hoofdstuk. Heerschappij over de taal, gemakkelijke versificatie, beeldrijke schildering merken wij gedurig bij hem op, en het ontbreekt onzen Schrijver niet aan overvloed van proeven, om tot bewijs daarvan te kunnen aanhalen. Het tweede Hoofdstuk handelt over shakspeare en zijne Treurspelen (bl. 123-208). De Schrijver ziet zich hier op een geheel ander veld verplaatst. ‘Van het klassieke Treurspel gaan wij over tot het romantische, van de naauwgezette inachtneming van alle vastgestelde regelen en wetten tot de vrije, ja losbandige veronachtzaming van alle bepalingen,’ (bl. 123). Om shakspeare onpartijdig te beoordeelen, is het nog meer, dan bij vondel, noodig, vooraf het oog op zijne geschiedenis, op zijnen tijd en deszelfs letterkunde, vooral met betrekking tot het tooneel, te vestigen. De Schrijver deelt dan in de eerste plaats beknoptelijk de weinige bijzonderheden mede, die ons uit het leven van shakspeare be- | |
[pagina 76]
| |
kend zijn. Vervolgens werpt hij een' blik op de voorgangers van shakspeare en de gebrekkige voorbeelden, die hij bij zijne verschijning onder zijne landgenooten vond. ‘Shakspeare kende de klassieken niet, ofschoon hij misschien eenige vertalingen hunner historische Schrijvers had gelezen, en daaruit zijne wezenlijk getrouwe schildering van de zeden en gewoonten der Romeinen ontleende, die wij in zijnen Coriolanus en Julius Caesar bewonderen,’ (bl. 130). Tot eene beoordeeling van shakspeare's stukken overgaande, gevoelt de Schrijver de moeijelijkheid, om eene juiste schifting te maken tusschen diegenen, welke tot zijn eigenlijk onderwerp behooren, en die, welke daarvan moeten worden uitgesloten. ‘Men kan de stukken van shakspeare in drie soorten verdeelen, in Blijspelen, in historische stukken en romantische Treurspelen. De onderscheiding tusschen deze beide laatste soorten heeft hare eigenaardige zwarigheid. In de Historiestukken komt dikwijls niet weinig tragisch voor, en in de romantische Treurspelen is de ingewikkeldheid en uitgebreidheid van het onderwerp dikwijls zoo groot, dat zij daardoor schier tot de Historiestukken zouden worden teruggebragt,’ (bl. 131). Eenigzins willekeurig komt het ons voor, dat de Schrijver de historiële stukken voorbijgaat, om zich enkel tot de romantische te bepalen, hoezeer het door den rijkdom der stof noodig was, zich hier eenigermate te beperken. Het eerste, wat hier onderzocht wordt, is, in hoever de stukken van shakspeare ernstige dramatische dichtstukken verdienen genoemd te worden. Als stellig gebrek moet worden aangemerkt, dat de poëtische gedurig met den prozastijl wordt afgewisseld. Hiermede staat in verband een even afwisselende overgang van den ernstigen tot den vrolijken en luimigen toon. Men zou dit ten onregte willen verdedigen met de opmerking, dat ook in het menschelijke leven ernst en vrolijkheid elkander gestadig afwisselen. Het Treurspel is iets anders dan eene getrouwe kopij der werkelijkheid; het is dichterlijke beschouwing des levens, μιμγδις βελτίονων. Wij kunnen dat gebrekkige in shakspeare wel uit de omstandigheden, waarin, en het publiek, waarvoor hij schreef, verklaren en verontschuldigen, maar prijzen kunnen wij het niet, zoo wij ons niet door onberedeneerde vooringenomenheid willen laten wegslepen. ‘Maar | |
[pagina 77]
| |
hoe moeten wij nu deze afwisseling van poëzij en proza, van hoogen ernst en vrolijke luim beschouwen? Is zij van dien aard, dat ons besluit zijn moet: de stukken van shakspeare kunnen den naam van Treurspelen niet dragen, omdat zij niet aan het eerste vereischte voldoen en geene ernstige dramatische dichtstukken zijn?’ (bl. 136.) De Schrijver meent, dat dit zeer onbillijk zou wezen. Het is hier slechts de vraag, hoedanig de doorgaande en algemeene indruk van het stuk is. En wanneer wij dan de lezing van den Hamlet, den King Lear, den Macbeth, den Othello geëindigd hebben, de ernstige indruk zal bij ons niet ontbreken, (bl. 137.) Slechts voor een oogenblik kan onze aandacht zich bij de vrolijker tooneelen bepalen. Waren zij er niet, shakspeare had zuiverder, volmaakter Treurspelen vervaardigd, maar zij alleen kunnen hem den roem van Treurspeldichter niet betwisten. Wat de eenheid van onderwerp betreft, het zoude onbillijk zijn, zoo wij shakspeare's Treurspelen aan regels wilden toetsen van het hem onbekende Grieksche Treurspel. In zijne beste stukken nogtans bestaat inderdaad eenheid van onderwerp, ofschoon die eenheid geheel anders is gewijzigd dan in het klassieke Treurspel. Ook bij hem is het onderwerp ontwijfelbaar één, maar het is slechts in al zijne deelen en onderdeelen ontwikkeld, van de eerste voorbereiding tot de laatste gevolgen. Zulks ziet men b.v. in den King Lear, nog meer in den Romeo and Juliet enz. Eenheid is bij hem bewaard, maar zij is geheel anders gewijzigd en in ruimer zin genomen, dan bij de Ouden. De indruk, dien shakspeare's beste stukken maken, is ongetwijfeld diegene, welke in 't algemeen door het Treurspel wordt uitgewerkt. Het Medelijden en de Vrees worden door dezelve levendig opgewekt. Niettegenstaande noodelooze ijselijkheden dikwerf zijne stukken ontsieren en tooneelen van ruwheid en wreedheid ons gevoel beleedigen, is de indruk van vele inderdaad echt tragisch. Wat de behandeling van het onderwerp betreft, de verdeeling der Treurspelen in vijf bedrijven is bij shakspeare nog ongerijmder dan bij vondel. Eene scheiding van het onderwerp in prologus, episode en exodus kwam bij den Engelschen Dichter niet te pas. Al wat tot de inleiding behoort, maakt bij hem een deel uit van de behandeling van het stuk zelve. Het eerste bedrijf van den Hamlet heeft nog | |
[pagina 78]
| |
het meeste van de eigenschappen van een' prologus, volgens de bepaling van het klassische Treurspel, (bl. 149.) De ingewikkeldheid der fabel, door overtollige, den gang der hoofdgebeurtenis storende voorvallen, doet hem dikwerf ver van het spoor der eenvoudigheid afwijken. Zulks wordt door den Schrijver uit den Hamlet aangewezen. Veel geregelder is de ontwikkeling in den Macbeth en den Othello; vooral in het laatste stuk is meer orde en regelmaat, dan wij in de meeste van shakspeare's Treurspelen vinden. ‘Op de ontknoopingen zijn doorgaans dezelfde aanmerkingen te maken als op den algemeenen inhoud der stukken. Zij zijn te vol; er gebeurt daarin te veel, wat eigenlijk onnoodig is. Die vierdubbele moord in den Hamlet moge eenigzins gewettigd worden, omdat de schuldigen moesten vallen, en eerst door den dood van laërtes het geheele misdrijf kon aan den dag komen; maar waartoe in den Romeo and Juliët eerst nog de moord van Graaf paris? Waartoe in den Othello de moord van emilia? In den King Lear blijft schier niemand over,’ (bl. 161). Tot de juistheid der ontwikkeling behoort ook de getrouwheid aan het kostuum der tijden en volken, die ten tooneele worden gevoerd. In zijne stukken, uit de Romeinsche Geschiedenis ontleend, bespeurt men, gelijk wij reeds opmerkten, eene verwonderlijke getrouwheid in de schildering van zeden en gewoonten; maar in de meeste stukken zweefde hij onbetengeld in het gebied der verbeelding rond, zonder zich om den tijd der gebeurtenis, dien hij dikwerf niet eens juist bepaalde, eenigermate te bekommeren. Vond de Schrijver in de voorafgaande beschouwingen bijkans meer stof tot berisping dan tot lof, thans, overgaande tot de karakterteekening in de Treurspelen van shakspeare, staat hij op een uitgestrekt veld voor de rijkste schoonheden. Teregt meent hij in uitstekende karakterteekening de groote voortreffelijkheid van shakspeare's Treurspelen te moeten zoeken, (bl. 163). Hij toont dit in eenige proeven, vooral in hamlet, waaromtrent hij met goethe instemt, dat de Dichter ‘eine grosse That, auf eine Seele gelegt, die der That nicht gewachsen ist,’ heeft willen schilderen, andere beschouwingen van goethe en schlegel met oordeel wederleggende, (bl. 170). Eveneens ontleedt hij de meesterlijke trekken, waarmede shakspeare macbeth en zijne echtgenoote, en de bekoorlijke karakters van juliet en desde- | |
[pagina 79]
| |
mona, evenzeer als de afzigtelijke boosheid van dien ‘honest jago,’ met onbegrijpelijke buigzaamheid van talent heeft weten te schetsen. Wij beamen het ten volle, wanneer de Schrijver shakspeare, om zijne kennis van het menschelijk hart en deszelfs togten en aandoeningen, de studie waardig acht van allen, die er belang in stellen, om den mensch te leeren kennen. Om eindelijk de poëzij van shakspeare billijk te beoordeelen, behoort men onder 't oog te houden, dat shakspeare zelf misschien geen van zijne stukken in het licht heeft gegeven, en nalatig schijnt geweest te zijn, om voor zijnen roem als auteur te zorgen; na zijnen dood eerst werd er van zijne stukken door tooneelspelers eene uitgave bezorgd, en wij begrijpen hieruit ligtelijk, hoe shakspeare in vele opzigten gebrekkig tot ons gekomen is, (bl. 196). Min gepaste keuze van beelden, zekere gezwollenheid en gemanierdheid zijn echter gebreken, waarvan men hem met deze verklaring niet kan zuiveren. Zij worden echter rijkelijk opgewogen door rijkdom van gedachten en groote dramatische schoonheden; terwijl toon en gang der verzen zich geheel voegen naar het onderwerp, nu eens liefelijk en zoetvloeijend, dan weder kort en krachtig. Het derde Hoofdstuk behelst eene korte slotsom van het voorgaande, (bl. 209-220.) In onze beoordeeling geheel den gang der Verhandeling gevolgd en beknopt al de hoofdpunten aangestipt hebbende, kunnen wij over dit Hoofdstuk kort zijn. Shakspeare is oorspronkelijker, vondel door zijne navolging der Ouden in vorm en inrigting zijner Treurspelen uitnemender; de eerste is dramatischer, vondel poëtischer. Geen van beiden heeft de volmaaktheid bereikt; doch beide waren Treurspeldichters in den echten zin des woords, en beide verdienen, schoon dan ook om verschillende redenen, ijverige bestudering. - Dit geheele Hoofdstuk was reeds in ontwikkeling, bij den aandachtigen lezer, gedurende den geheelen gang der behandeling. Hij zal met den Schrijver overeenstemmen, door den geleidelijken gang der redenering medegevoerd. De Verhandeling van den Heer sijbrandi kenmerkt zich door eene gemakkelijkheid, welke het beste bewijs oplevert, dat een Schrijver zijn onderwerp meester is. Zoo onze uitvoerige schets iets heeft behouden van dien geleidelijken voortgang, hopen wij, dat zij velen zal opwekken, om de | |
[pagina 80]
| |
keurige Verhandeling zelve met aandacht te lezen en nader te overwegen. Vooral raden wij zulks jeugdige Dichters aan, die, ondanks de weinige aanmoediging, die dit verheven vak der poëzij in onze dagen bij het publiek vindt, aan het nationaal Treurspel hunne vermogens en inspanningen zouden willen toewijden. |
|