Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijArchief voor Geneeskunde. Onder medewerking van eenige vaderlandsche Geleerden, uitgegeven door Dr. J.P. Heije, Practiserend Geneesheer te Amsterdam, enz. 1sten Deels Iste en 2de Stuk. Te Amsterdam, bij J. Müller. 1841. In gr. 8vo. VIII en 304 bl. f 2-85.Dr. heije bezorgde gedurende eenigen tijd de uitgavevan een Geneeskundig Tijdschrift, waarvan de uitgever, | |
[pagina 10]
| |
waarschijnlijk ten gevolge van gebrek aan debiet, spoedig in gebreke schijnt gebleven te zijn, aan de hem gestelde voorwaarden te voldoen. Daardoor geraakte de onderneming aan het kwijnen, en een Geneeskundig Tijdschrift behoeft, in ons Land, niet veel, om spoedig te niet te gaan. Terwijl echter de Wenken moesten ophouden, verrezen zij, onder eenen anderen naam, in het Archief met een' eenigzins gewijzigden vorm. Die wijzigingen en de inrigting van het Tijdschrift zullen dienen, om het achtereen afdrukken der bijdragen gemakkelijk te maken; maar vooral ook, om aan te duiden, dat alle bijdragen van echt wetenschappelijk belang in het Archief eene plaats zullen vinden. Zoodanig doel kan niet anders dan goedkeuring vinden, en wij wenschen der Redactie eene voldoende medewerking, door echt wetenschappelijke bijdragen zich openbarende. Daaronder verstaan wij vooral oorspronkelijke bijdragen, om toch eindelijk een Geneeskundig Tijdschrift te bezitten, hetwelk zijn bestaan niet hoofdzakelijk verschuldigd is aan de mededeeling van vertalingen. Wij willen zulke mededeelingen niet geheel geweerd hebben, maar verlangen in dezen toch betere keur. Naauwelijks wordt thans iemand tot de uitoefening der Geneeskunde bevoegd verklaard, of het is, alsof hij zich tevens geijkt waant tot het ondernemen van allerlei vertalingen, met en zonder behoorlijke taalkennis. Zonder de gave der onderscheiding te bezitten, vatten jonge Heelkundigen alles aan, wat hun, om zoo te zeggen, voor het mes komt. Intusschen raken de voor een uit te geven stuk vereischte bladzijden gevuld; maar hoe? Wij ontveinzen niet, dat er nu en dan ook oorspronkelijke bijdragen het licht zien, voor de eer van welker uitgevers het evenwel beter geweest ware, dat zij en portefeuille gebleven waren; maar bij soortgelijken blijft er niet veel en portefeuille, en slechts mannen als harvey kunnen er toe komen, den tijd over hunnen arbeid henen te laten gaan, opdat die rijp worde, om eeuwen te kunnen verduren. Maar geven wij ook iets toe aan den geest eener Eeuw, die met stoom werkt, en dus ook door | |
[pagina 11]
| |
stoom gedreven wordt; - wie kan alleen tegen den stroom oproeijen? Het zal dit Archief, welks rubrieken wij aanstonds zullen doen kennen, aan geene bijdragen ontbreken, wanneer slechts eenige onzer Artsen willen volhouden mede te werken; het ontbreekt toch aan wetenschappelijk gevormde niet, die, in de gelegenheid zijnde hunne kennis uit te breiden, trachten werkzaam te blijven. Daar het Archief nu niet enkel voor oorspronkelijke bijdragen openstaat, maar ook boekbeoordeelingen opneemt, zoo wordt de gelegenheid ter medewerking ruimer. Wij hebben ook behoefte aan beoordeelingen, die niet te zeer bekort moeten worden, omdat ze slechts voor een gedeelte in andere Tijdschriften eene plaats kunnen vinden. Mogten zij steeds in den waren geest gesteld worden, waarheid en humaniteit te gelijk hulde doende! Maar mogten ook de Schrijvers niet dadelijk kitteloorig worden, wanneer voor hen de trompet niet zóó gestoken wordt, als waarop zij wanen eene bijzondere aanspraak te mogen maken! Ook den geleerdsten en ervarensten verlaat het - errare humanum est - niet. Gegriefde boosaardige Schrijvers, die als schuimbekkend antikritieken schrijven, en, bij tegenspraak, zich aanstellen als dronken visschers op de markt, deze moet men, als blaffende honden, zulk een raaskallend vermaak gunnen, zonder ze tegen te spreken. Laten zij het laatste woord hebben! Voor overzigten, mededeelingen, aanteekeningen enz. is ook eene plaats, ingeruimd; en door de Journalistiek in eene in- en buitenlandsche te verdeelen, is er gelegenheid, ook op het binnenlandsche de aandacht te vestigen, en met het buitenland in aanraking te blijven. Mogten wij der Redactie ook onder het oog brengen, hoe aangenaam het zoude wezen, in elk No. van het Archief eene mededeeling te vinden der sedert uitgekomene akademische geneeskundige proefschriften? Er zal toch bij iedere Hoogeschool één Hoogleeraar gevonden worden, die zoo veel tijd aan de praktijk zal kunnen ontwoekeren, om die taak op zich te nemen en geregeld aan te houden? | |
[pagina 12]
| |
Onder de oorspronkelijke opstellen ontmoeten wij in de eerste plaats: Iets over Dyspepsia idiopathica en derzelver behandeling, door a.g. maas, Med. Dr. te Schiedam. De Schrijver heft gegronde klagten aan over het onzekere, hetwelk nog omtrent deze ziekte heerscht, de veelheid der namen, enz. Hij schijnt eenig meerder licht over deze onzekerheid te willen verspreiden, door twee soorten van Dyspepsia aan te nemen; de eene nervosa, of ook dynamica (?), de andere organica. Zoude eene behoorlijke onderscheiding tusschen irritatie en inflammatie hier niet veel zekerder weg wijzen? De eerste sluit het gebruik van bittere, specerijachtige geneesmiddelen niet uit, ofschoon zij als huismiddelen te zeer misbruikt worden. Men denke slechts om de cognac en brandewijn! Ook behoeven irritatie noch inflammatie altijd in scirrhus of carcinoma over te gaan; er zijn nog andere ontaardingen van het slijmvlies, die een ongunstig einde ten gevolge hebben. Deze verhandeling getuigt van veel aangewende vlijt; zij zou den Schrijver nog meer voldoening bezorgd hebben, had hij zijn onderwerp door de anatomia pathologica meer kunnen schragen. Dr. c. schattenkerk, te Doetichem, deelt eenige waarnemingen mede over het gebruik van den Tartarus Emeticus, in groote giften, in Longontsteking. Zij kunnen als bijdragen dienen ter bevestiging van het nut van dit middel in sommige gevallen, zonder daardoor van eene algemeene aanwending of toepassing te worden. De Tartarus Emeticus, aldus voorgeschreven, blijft steeds tot de Heroïca behooren. Dit bevestigt onder anderen ook eene onlangs te Leyden uitgekomene Dissertatie van den Heer van den broek, die mede tot dit onderwerp betrekking heeft. Iets over Variola en Vaccine, door Dr. j.p. van dorp te Tiel, kenschetst den ervaren Arts, die ook te midden zijner practische werkzaamheden met de wetenschap zich blijft bezig houden. Deze briefwijze mededeeling is der aandacht overwaardig. De Herinnering aan a.c.g. suerman, als Arts en | |
[pagina 13]
| |
Klinisch Leeraar, is uit een warm hart gevloeid en met eene welversnedene pen geschreven. Jammer, dat, door den Overledene eene regtmatige hulde te willen brengen, de Lofredenaar onbillijk is geworden tegen anderen. De jonge suerman was reeds veel, en beloofde nog meer. Getuige voor het eerste zijne verhandeling over de Cholera, en voor het laatste spreken zijne voornemens in zijne ziekeninrigting. Maar de eerste en eenigste was hij niet, die het klinisch onderwijs gaf, zoo als het hier wordt voorgesteld en behoorde te zijn. Om zoodanig te leeraren en aan het ziekbed te handelen, daartoe behoort ondervinding, en wel eene rijpe ondervinding, welke zijn deel nog niet kon wezen. Men kan in wetenschap zijnen tijd als vooruit wezen, ofschoon wij het te dezen met eenen Franschen Schrijver eens zijn;Ga naar voetnoot(*) maar de ondervinding wordt slechts door den tijd verkregen. De kracht der wetenschap zij het deel der jongeren; de wijsheid, eene vrucht der ondervinding, blijft toch, vooral tegenwoordig, eene kleine vergoeding voor de ouderen van dagen, die niet zelden als versleten beschouwd worden, wanneer zij niet dadelijk in den galmenden chorus over de nieuwigheden van den dag instemmen. Het zij verre, dat wij op den lof aan suerman iets willen afdingen; integendeel, wij zouden dit met daadzaken kunnen staven. Maar - suum cuique! uitbundige en niet altijd gegronde lof bevordert het doel niet, hetwelk men zich voorstelt. In de Boekbeoordeelingen zullen wij niet treden, om geene beoordeelingen van beoordeelingen te schrijven. Zij loopen meestal over belangrijke werken, zoo wel oorspronkelijke, als derzelver vertalingen, en zijn over 't geheel doeltreffende en in den waren geest gesteld. Mogt | |
[pagina 14]
| |
het Archief vele oorspronkelijke boeken ter beoordeeling ontvangen, en ook aan de beoordeeling van onze Dissertatiën eene plaats inruimen! Ook de dus genoemde Journalistiek gaan wij met stiltwijgen voorbij. De plaats der Mededeelingen wordt geheel vervuld door Iets over de sterfte in de beide Stads-Gasthuizen, en over de tegenwoordige inrigting van het Binnen-Gasthuis te Amsterdam. Door c.b. tilanus en g.c.b. suringar. Dit Iets werd uitgelokt door Dr. e. fabius Overzigt der Inrigtingen tot geneeskundig hulpbetoon aan Zieken en Armen, ook voorkomende in de vroegere Wenken en Meeningen, enz. Wij onthouden ons door eene beoordeeling als tusschenbeiden te willen treden. Moge door deze wederzijdsche beschouwingen het doel bereikt worden: verbetering van het onvolledige! Het is ontegenzeggelijk waar, dat de meeste onzer Ziekeninrigtingen veel te wenschen overlaten. Men hoore het oordeel der buitenlanders over dezelve. Maar het staat ook even vast, dat de bestaande gebreken meestal buiten het bereik, buiten de schuld der Geneeskundigen liggen. Gebrek aan middelen hier en daar, maar nog meer naijverige Administratiën staan overal de Geneeskundigen in den weg, of werken zelfs tegen. Het is niet zelden alsof de Administratiën het eigenlijk doel der inrigtingen, alsof zij de hoofdzaak zijn, en niet alsof zij om de zieken zijn daargesteld. Exempla sunt odiosa; anders ware daar meer van te zeggen en met voorbeelden op de plaatsen zelve aan te wijzen. Mogt bij de wederzijdsche beschouwingen geweerd blijven alwat naar persoonlijkheid zweemt, en, indien er strijd moet wezen, hij worde met waardigheid en zonder bijoogmerken gevoerd! Best ware het echter, indien het gebrekkige, waar het bestaat, als ongemerkt verholpen werd; en daartoe strekken dan wederzijdsche opmerkingen, waardoor de aandacht van menschen, die invloed kunnen uitoefenen, ter verbetering niet te vergeefs zal opgewekt worden. | |
[pagina 15]
| |
Moge het Archief een' goeden aftrek hebben, en de uitgever zijne moeite beloond zien! |
|