Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJezus Christus, de Psalmen en de Evangelische Gezangen, mitsgaders de Formulieren van Eenigheid. Door H.W. Hazelhoff, Predikant te Rijperkerk en Hardegarijp. Te Groningen, bij R.J. Schierbeek. 1841. In gr. 8vo. 256 bl. f 2 - :De Schrijver van dit werkje vestigde zijne aandacht bepaaldelijk op den aard en het doel van het Kerkgezang, en op de Psalmen en de Evangelische Gezangen in verband daarmede. De aanleiding hiertoe lag in het onzinnige geschreeuw, hetwelk, door de regtzinnigheidsdrijvers en onbesuisde ijveraars tegen alle gezond verstand en Christelijke waarheid, in de Nederlandsche Hervormde Kerk tot wering der Gezangen is opgegaan. Hetgeen uit dien hoek komt, is doorgaans te dwaas, om voor redelijke wederlegging vatbaar te wezen; ook hebben die oproerkraaijers (want dat zijn zij tegen vrede der Kerk en de Christelijke liefde) zich vooraf voorgenomen, voor alle overtuiging doof te blijven. Maar daar zijn er onder de betergezinden, die niet zoo vast staan in hunne overtuiging, of zij zouden kunnen verlokt worden door enkele schoon-schijnende redenen uit den hoek der duisternis en formulierregtzinnigheid. Voor de zoodanigen is zekerlijk eene opzettelijke toetsing van groot | |
[pagina 5]
| |
nut, en er is bovendien ook niet zooveel over het Christelijke Kerkgezang uit een Evangelisch en historisch oogpunt geschreven, dat een werkje, van inhoud als het voor ons liggende, de regtvaardiging der uitgave niet met zich brengen zou. Dat de persoon van jezus christus hoofdzaak is in het Evangelie; dat alzoo het Christelijke Kerkgezang de strekking behoort te hebben, om dit hoofdpunt regt te doen uitkomen; dat de Psalmen, hoe veel voortreffelijks ook behelzende, en daarom door de Christenheid van vroegeren en lateren tijd tot zanggebruik gebezigd, zonder bijvoeging van Christelijke Gezangen onvoldoende zijn; dat men daarom vroeger en later, ook bij Protestanten, ook in de Nederlandsche Hervormde Kerk, op vervulling van die behoefte is bedacht geweest; dat de Evangelische Gezangen ofschoon, en op zich zelve, en als bundel, vele gebreken hebbende, nogtans zich zoowel door eenen milden Christelijken geest als doelmatigen inhoud gunstig aanprijzen; dat de bedenkingen, tegen deze verzameling en haar kerkelijk gebruik aangevoerd, geenen grond hebben, en dat men zich te dezen op de aangenomene Formulieren van Eenigheid ten onregte beroept als die buiten den Bijbel geene verbindende kracht hebben, noch kunnen of mogen hebben; - dit is het hoofdzakelijk, hetwelk door den Schrijver ontwikkeld wordt. Hij doet dit doorgaans op eene heldere, geregelde wijze. Hetgeen aan het geschrift bijzonder eigen is, bestaat daarin, dat des Schrijvers gevoelen overal met aanhalingen van, en overgenomene plaatsen uit eene menigte hedendaagsche, ook enkele oudere Schrijvers aangedrongen wordt. Dit zet eene zekere levendigheid bij aan de voordragt. De aanhaling zelve ziet er hier en daar nogtans eenigzins wonderlijk uit. Zoo heet het bladz. 161: ‘De mensch, zegt herder,’ en de heenwijzing naar het Christelijk Maandschrift; en bladz. 169: ‘Luther zegt,’ aangehaald hoving, Christendom en Hervorming. Er is ook in den stijl van het werkje zelf eene afwisseling, waarin kennelijk navolging, nu van den eenen, dan van den anderen, doorstraalt. Somtijds is die | |
[pagina 6]
| |
navolging al zeer duidelijk te proeven. Is het b.v. niet alsof men broes leest in het volgende: ‘Meenen sommigen, dat die snaar reeds meer dan te veel is geroerd, hetzij zoo. Doch zulks heeft mij niet belet, noch den lust kunnen benemen, om den gelukkigen loop der Gezangen te helpen bevorderen, voor zoo ver men wanen mogt, hun, van dezen kant een' spaak in het wiel te kunnen steken. Breng ik meer te berde, dan hiertoe noodig is, of men verwacht had, men herinnere zich, wat ik aan het einde des vorigen hoofdstuks van de gelegenheid gezegd heb, welke ik gaarne aangreep, om een' toon aan te slaan, die naar mijne overtuiging wel hier of daar mag worden opgevangen. - Op één ding wensch ik echter vooraf, dat men lette. Wanneer ik oordeel te moeten beweren, dat de Formulieren alle gezag missen, zoowel om tot eene bepaalde regelmaat des geloofs te verstrekken, als ook om met voldoend regt zich tegen de invoering van Evangelische Gezangen in de Kerk te kunnen verklaren, blijf ik nogtans der vaderen welmeenende pogingen, om de Gemeente des Heeren naar hun beste weten volgens de zienswijze en de behoeften hunnes tijds zooveel mogelijk te dienen, op hoogen prijs stellen, en voeg er gaarne bij, dat, waar hunne geloofsbepalingen eenvoudig, duidelijk, beknopt en op de Schrift - waarheid - zelve gebouwd zijn, hunne kinderen gerustelijk dat spoor kunnen en mogen drukken’ Elders herkent men weder den eigenaardigen periodenbouw van anderen. Doch, daar die navolging niet slaafsch is, hindert zij minder. De Heer hazelhoff wachte zich van ééne en dezelfde zegswijze te vaak te herhalen. ‘Den grazenden blik laten weiden,’ komt gedurig voor. Ten aanzien van de geschiedenis der Evangelische Gezangen (t.w. van de vervaardiging en verzameling des bundels) hadden wij iets meer verlangd, inzonderheid omdat het ons ten aanzien van de Gezangen ontbreekt aan een soortgelijk - zij het dan ook minder minutieus - geschrift, als van iperen over de nieuwe Psalmberijming gaf; een werk, niet in 4to, zoo als bladz. 40 staat, maar in 8vo uitgegeven. Het papier van sommige afdrukken moge | |
[pagina 7]
| |
in 4to gevouwen zijn, de druk is 8vo. Ook worden vele gebreken van het Gezangboek verzwegen of in de schaduw gesteld. Het is zeer jammer, dat de invoering van eene in vele opzigten gebrekkige en hoogst onvolledige verzameling aan de Hervormde Kerk misschien voor zeer langen tijd de gelegenheid heeft ontroofd tot het bezitten van eenen bundel, gelijk b.v. de Lutherschen thans bezitten, en welligt de Walsche gemeenten zullen bekomen, indien het op de laatste reunion beraamde plan tot rijpheid komt, om een nieuw Gezangboek te vervaardigenGa naar voetnoot(*). De Heer hazelhoff heeft zich door dit geschrift als een verlicht man doen kennen. Hij stichte als zoodanig veel nut! Bij zekere partij zal hij wel met eene zwarte kool geteekend zijn; maar - aan de zoodanigen is toch niets te doen. |
|