Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Boekbeschouwing.De vier Evangeliën, opgehelderd voor Christenen uit alle standen, door de Predikanten A.H. van der Hoeve, te Keppel, en W. Immink, te Doesborgh. Iste Deeltje. [Het Evangelie van Mattheus.] Te Doesborgh, bij Kets en Lambrechts. 1840. In kl. 8vo. 202 bl. f : - 75.De beide op den titel vermelde Predikanten meenden, (zoo als zij in eene ons toegezondene kopij van eenen brief aan de Uitgevers zeggen) ‘dat er iets zijn moest, niet over den Bijbel, maar dat de Bijbel zelf moest worden toegelicht, de Evangeliën vóór alles, - en dat wel zoo kort mogelijk, opdat niemand zich mogt laten afschrikken of door den prijs, dien hij er voor zou moeten besteden, of door den tijd, dien hij aan de lezing er van zou moeten wijden; maar ook tevens zoo duidelijk mogelijk, opdat ieder vinden mogt, wat hij noodig heeft, om zin en zamenhang zoo te verstaan, dat hem daaromtrent geene belangrijke vragen onopgelost overblijven.’ (Dit laatste is eene vrij hoog gespannen vordering, waaraan wel zeer bezwaarlijk onbepaald en in alles voldaan zal kunnen worden.) Tot dit einde hebben zij verkozen de oude zoogenaamde Staten-overzetting onveranderd, behalve alleen in de spelling, uit te geven, en tusschen den tekst hier en daar paraphraserende aanmerkingen of ophelderingen, cursijf gedrukt, in te vlechten, en bij sommige woorden aan den voet der bladzijden te verwijzen naar een alphabetisch register, ter verklaring van eenige woorden en zegswijzen, dat volgen zal. - Om hunne manier te doen kennen, kiest Ref. het volgende uit Hoofdst. V: Begin der dusgenaamde Bergrede: ‘1. En jezus, de scharen ziende, is geklommen op een' berg, en als hij nedergezeten was, kwamen zijne discipelen tot hem. | |
[pagina 2]
| |
2. En zijnen mond geopend hebbende, leerde hij hun, zeggende: 3. Zalig zijn de armen van geeste, de kinderlijk eenvoudigen, die zich willen laten onderwijzen en gezeggen; want hunner is het Koningrijk der hemelen,Ga naar voetnoot(*) en als leden van hetzelve zullen zij met de beste goederen, naar den geest, verrijkt worden. 4. Zalig zijn, die treuren, bedroefd zijnde van wege hunne zonden; want zij zullen vertroost worden. 5. Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven, en een geluk genieten, gelijk uwe voorvaderen verwachtten, bij het rustig en ongestoord bezit van het land der belofte. 6. Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de geregtigheid, die echte godsvrucht zóó vurig begeeren, als hongerigen en dorstigen spijze en drank; want zij zullen verzadigd worden, verkrijgende, hetgene zij begeeren. 7. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal, op hunne beurt, barmhartigheid geschieden, van God en de menschen. 8. Zalig zijn de reinen van harte, de wezenlijk vromen; want zij zullen God zien, tot zijne gemeenschap toegelaten, als zijne vrienden en gunstgenooten. 9. Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden, als die het beeld dragen van hunnen Vader, die een God des vredes is. 10. Zalig zijn, die vervolgd worden om der geregtigheid wil, als voorstanders der echte godsvrucht; want hunner is het Koningrijk der hemelen, en als leden van hetzelve zullen zij hunne opofferingen met de heerlijkste uitkomst bekroond zien.’ Ref. doet allezins hulde aan de goede bedoeling der Schrijvers, en aan den goeden geest, die hem uit hunne ophelderende aanmerkingen te gemoet komt, en die getuigt, dat zij goede Uitleggers met vrucht geraadpleegd hebben: en wat de door hen gebezigde manier aangaat, | |
[pagina 3]
| |
zal het wel zijn: Variis modis bene fit, en: Pro captu lectoris habent sua fata libelli. Met dat al komt het hem voor, een van die halve maatregels te zijn, zoo als er, helaas! bij onze Theologanten wel meer genomen worden. Zoo lang men aan de Bijbelvertalingen (om nu van geene symbolische schriften te spreken) van de 16de en 17de Eeuw eene zekere soort van kerkelijke auctoriteit en onfeilbaarheid openlijk of heimelijk toekent, en slechts eenig ander woord of paraphrase nevens het oude zet, zal het gros der lezers blijven denken, dat het oude al even goed is, en zoo al hetzelfde beteekent. En hoe moeijelijk zal menigeen, bij eene doorloopende en ook voor anderen gedane lezing, onderscheiden, welke nu de woorden der oorspronkelijke Schrijvers, en welke die van den Paraphrast zijn! hoe langwijlig en verwaterd worden daardoor sommige redenen, die juist alleen door hare oorspronkelijke kortheid en kernachtigheid hare echte naïveteit, waarde en kracht kunnen behouden! - Mogt men eene goede Nederduitsche vertaling kunnen en willen geven, die, zonder angstig omzien, schikken en plooijen naar zekere denkwijze, allezins op de hoogte der vorderingen van den tijd staat; dan zou men door derzelver duidelijkheid vele verkeerde begrippen van zelf tegengaan, vele thans noodige ophelderende aanmerkingen onnoodig maken, en wilde men er de zoodanige bijvoegen, meer plaats overhouden voor andere, die niet minder noodig zijn, maar waarover men nu wel eens siccopede heengaat, alsof er niets over te zeggen ware. De Bijbel van van der palm heeft in deze opzigten wel reeds veel vooruit, maar laat nogtans ook het een en ander te wenschen over. - Mogt eens iemand bekwaamheid, lust en moed hebben, om eenen Bijbel bij uittreksel, wel met getrouw behoud van de eigene welvertaalde woorden der heilige Schrijvers, maar met weglating van vele stukken, die thans voor verre de meeste lezers gemist kunnen worden, te leveren; zulk een werk zou het nuttige Bijbelgebruik veel meer bevorderen, dan de nu voetstoots gedane verspreiding van den geheelen Bijbel, en dat wel naar twee, drie en meer eeuwen oude vertalingen, | |
[pagina 4]
| |
en dit onder zoo vele duizenden, aan welke men (gelijk een reeds overleden opregt hoogschatter der Goddelijke Openbaring en harer eerwaardige Oorkonden eens zeide) nog wel een' Bijbel er bij geven mogt, om den Bijbel te verstaan. - Doch waar dwaalt Ref. heen! pia vota! maar volgende jaren en eeuwen moeten ook wat te doen hebben, opdat het Koningrijk Gods moge komen. - Ref. keert terug tot het werkje der Heeren van der hoeve en immink: gelijk zij het genoegen gehad hebben van reeds meer dan 500 inteekenaars op hetzelve te verwerven, zoo wenscht hij hun verder den besten voorspoed op hunnen arbeid, tot bevordering van het regt verstand en het nuttig gebruik van de Gedenkschriften des Goddelijken Evangelies. |
|