Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op den dood eens nachtegaals. (Uit het Hoogduîtsch van hölty, door w.r. boer.) Hij is niet meer, die voorjaarszangen kweelde, Zoo zacht en teêr; Wiens klagend lied mijn oor en harte streelde; - Hij is niet meer, Wiens toon, zoo rein, mij door de ziele beefde, Als 'k aan de beek, Daar de avondwind door 't domlig loover zweefde, Ter neder streek. Diep uit de volle borst sloeg hij zijn toonen, Zijn droeve klagt, En de echo's, die in rotsspelonken wonen, Herhaalden 't zacht. Dáár klonken luid gezang en veldschalmeijen; Tot blijden dans Vereenigde de landjeugd hare rijen In d' avondglans. Op 't grasperk hoorde een jongling, opgetogen, Naar 't zoet geluid; En smachtend zag in des geliefden oogen De jonge bruid. Ze omarmden, vol van zuiver zielsverlangen, Bij oogentaal, Elkander, doof voor uwer zustren zangen, O nachtegaal! Zij luisterden, tot dof het avondklokje In 't dorpje klonk, En Hesperus, gelijk een gouden vlokje, Door wolken blonk, En keerden toen naar 't nedrig hutje weder Vol levenslust, De borst vervuld met liefde, rein en teeder, En zoete rust. Vorige Volgende