Goddelooze hoop, het uitwerksel van angstige beschroomdheid.
Toen eens, in zeker gezelschap, het gesprek onder anderen viel op de zonderlinge uitwerkingen, welke soms vrees en angst kunnen te weeg brengen, gaf een hooggeacht Godgeleerde de meening te verstaan, dat zij bij anders brave lieden zelfs misdadige wenschen kunnen verwekken. Als bewijs zijner stelling verhaalde hij het volgende: ‘Toen ik nog te E. woonde, had ik eenen amanuensis, die een goed maar uiterst bedeesd jong mensch was. Na veel en aanhoudend aansporen van den kant zijner vrienden, had hij eindelijk het heldhaftige besluit genomen, om te wagen, eens op een naburig dorp, waar des zomers vele aanzienlijken, die in den omtrek hunne buitenplaatsen hebben, ter kerke gaan, te prediken. De predikant nam het aanbod van den jongman aan, en liet hem zelf den zondag kiezen, waarop hij zijne preek wenschte te doen. Vlijtig arbeidde hij nu aan zijn opstel, en gaf mij hetzelve vervolgens ter beoordeeling. Ik vond de preek, met eenige kleine veranderingen, niet onwaardig om aldaar gehouden te worden, en deelde den jongen man nog eenige raadgevingen mede, ten einde daarvan, bij het van buiten leeren en uitspreken zijner rede, gebruik te maken. De bepaalde zondag kwam inmiddels steeds nader. Eensklaps begon het jonge mensch mij te klagen, dat hij van angst over de preek, welke hij houden moest, bijna niet wist, wat hij deed. Ik hield hem