Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
De paruikmaker en de kapper.Kort geleden verschenen twee zoogenaamde haarkunstenaars voor eene Parijzer regtbank. De een, die prechard heette, bragt tegen den ander, wiens naam lionel was, eene klagt van injurie in. Wij zullen zijne eigene woorden hier laten volgen: ‘Gij kent, mijne Heeren,’ dus hief hij aan, ‘het spreekwoord: goede waar behoeft geen uithangbord. Evenwel, niet altijd is dit spreekwoord een waar woord, en derhalve poogde ik, toen ik mij hier nederzette, een goed uithangbord voor mij te bedenken. Lang peinsde ik er over, en eindelijk vond ik er een uit, hetwelk voor eenen man van mijn état voortreffelijk paste. Het was in het jaar 1809, en de paruiken waren toen zeer in trek. Mijn uithangbord vertoonde absalom, toen hij met de haren aan een' boom bleef hangen. Onder het beeld stond dit versje: Gaat niet voorbij, maar blijf eens staan,
Ziet mij mijn' armen Absalom aan;
Had de goê man een paruik gedragen,
Ligt had hij den dood nog kunnen ontjagen.
De Regter (lagchende): ‘De gedachte is niet nieuw! maar wat heeft dit uithangbord met uwe aanklagt te maken?’ - Prechard: ‘Zeer veel - mijne tegenpartij heeft mijn uithangbord in zijn uithangbord bespot - want gij moet weten, partij is een vijand der paruiken.’ - De Regter: ‘En wat was dan zijn uithangbord?’ - Prechard: ‘Nimmer zal ik mijnen mond met deszelfs beschrijving of met de herhaling van zulke rijmelarij bezoedelen! Laat hij zelf het doen.’ - Lionel: ‘Goed, dat zal ik. Mijn uithangbord, dat hij voor eene beleediging houdt, pleit ten behoeve van mijn beroep, gelijk het zijne ten voordeele van zijn handwerk. Ik ben kapper en haarsnijder; hij is slechts paruikmaker. Mijn schild vertoont eenen man, die, bij het baden, in het costuum, dat vader Adam vóór den val droeg, op het punt is om te verdrinken. Een hulpvaardig mensch, die zwemmen kan, wil hem redden; hij heeft hem reeds in de lokken gegrepen, maar vergeefs, de ongelukkige moest sterven, want hij draagt eene paruik, en | |
[pagina 360]
| |
deze is het, die zijn helper naar boven trekt. Onder het beeld staat dit versje: Vrienden, wilt toch geen paruiken dragen;
Te laat zoudt gij uwe dwaasheid beklagen.
Ziet eens het lot van deez' armen bloed,
Hoe zijn paruik hem verdrinken doet!
Een Homerisch gelachGa naar voetnoot(*) klonk op het hooren dezer dichterlijke uitboezemingen door de zaal, en de Regter zond partijen zonder vonnis naar huis. |
|