Welbestrafte coquetterie.
Eene jonge dame, die niet ten onregte den naam had van coquet te zijn, nam eens in eenen gezelschappelijken kring de gelegenheid waar, om ter zijde eenige woorden tot eenen kavallerie-officier te spreken. ‘Heer Baron,’ dus begon zij met een geheimzinnig voorkomen, ‘wanneer gij verkiest venster-parade te houden, wees dan ten minste zoo goed zulks op een uur te doen, wanneer mijne ouders niet tegenwoordig zijn. Gij rijdt steeds ten drie ure voorbij mijn venster, en dit heeft mij reeds menig hard woord van vader en moeder op den hals gehaald. Ik moet u vriendelijk verzoeken het te willen nalaten.’ - ‘Het zal niet weder gebeuren, Mejuffer,’ hernam de officier; ‘ik beloof het u op mijne eer: maar, om die belofte te kunnen houden, wees dan toch zoo goed mij te willen zeggen, in welke straat ge woont.’