Goethe en de zangeres Catalani.
De vermaarde zangeres catalani werd eens te Weimar aan den Groothertoglijken disch genoodigd, en bekwam hare zitplaats naast goethe.
Daar zij nooit iets van goethe gehoord had, vroeg zij aan den geen, die ter andere zijde naast haar zat, wie hij was. Deze fluisterde haar toe: ‘Het is de beroemde goethe.’
Zij, die geene andere beroemdheid kende, dan die der toonkunstenaars, vroeg mede fluisterend: ‘Welk instrument speelt hij dan?’
‘Hij is geen muzikant,’ was het antwoord; ‘hij is een beroemd dichter.’
‘Wat heeft hij dan geschreven?’
‘Zijn eerste werk, hetwelk veel opzien gebaard en waarmede zijn roem een' aanvang genomen heeft, was Werther.’
‘Ja, nu herinner ik het mij.’
Zij had, namelijk, op een tooneel te Parijs, eene dier zoutelooze parodiën zien spelen, waarin met het sentimentele van den genoemden roman den spot gedreven werd. Zij keerde zich nu tot goethe, met de woorden: ‘Gij kunt u niet verbeelden, Mijnheer, hoe veel genoegen mij uw Werther gegeven heeft.’
Goethe dankte voor het compliment met eene ligte buiging van het hoofd.
‘Nimmer in mijn geheele leven,’ ging zij voort, ‘heeft iets mij zoo doen lagchen als die Werther. Het is eene allerliefste farce.’
‘Werther's lijden eene farce?’ vroeg goethe verbaasd.
‘Ja, zeker! Iets zoo kluchtigs is mij in mijn gansche leven niet voorgekomen. Als ik er aan denk, moet ik nog lagchen.’
Men beweert, dat dit gesprek goethe den geheelen dag door in eene verdrietige luim gebragt heeft. Dit, echter, is naauwelijks geloofbaar; veel waarschijnlijker is het, dat hij er over gelagchen, en, even als de zangeres, gedacht heeft, dat iets zoo kluchtigs hem in zijn gansche leven niet was voorgekomen.