anders minder geneigd zijn om zich met afgetrokkene beschouwingen bezig te houden, hunne aandacht aan zijne overwegingen te doen verleenen. Maar juist daarom zouden wij sommige onbewezene stellingen hier liever niet hebben aangetroffen, zoo als b.v. dat het aantal kometen, die zich aan onze aarde hebben vertoond, en die dus tot ons zonnestelsel behooren, zonder vrees voor overdrijving, wel op honderdduizend kan geschat worden, en dat de aërolithen en zoogenoemde vallende sterren, die toch slechts voortbrengselen van onzen dampkring zijn, in denzelfden rang geplaatst worden met de vaste hemelligchamen. Op eene andere plaats hinderde ons de vermenging der verborgenheden van het Christendom met de vruchten van het onderzoek des menschelijken verstands. B.v. in eene voorstelling, die niets dan Natuurlijke Godsdienst bevatten moet, vinden wij, dat de Godheid den Zoon vóór den dageraad der wereld uit haren moederlijken schoot heeft gebaard. Op andere plaatsen vinden wij wel eens valsch vernuft, zoo als de vergelijking van de maat, welke de Godheid scheurde, om zijnen zegen uit dezelve te doen stroomen over de aarde, bij het scheuren van de gordijn voor het Allerheiligste. - Wat de volgende redenering, welke wij ook wederom aantreffen in dat gedeelte van het werk, hetwelk, naar des Schrijvers plan, zuiver wijsgeerig moet zijn, beteekent, betuigen wij niet te begrijpen: ‘Gij (God namelijk) zijt trouwens niet Rede alleen. Wij zeggen niet vermetel:’) ‘God is het Woord;’ ‘maar wij roemen ons geluk, dat de Rede niet vreemd is aan uw Wezen, en juichen:’ ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God!’
Ofschoon gewoonlijk de persoon van den Schrijver geen invloed behoort te hebben op de waarde, welke aan zijn werk moet worden toegekend, zoo zijn nogtans de onderhavige Overwegingen van dien aard, dat, wanneer wij aannemen, dat de Schrijver een kweekeling is van zulk eene school, in welke de wijsbegeerte door de Godgeleerden op eene onverantwoordelijke wijze wordt verwaarloosd,