Romantische Tafereelen van J. van Waning Bolt. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1841. In gr. 8vo. 348 bl. f 3-30.
Wij behooren niet tot degenen, die oorspronkelijke Romans met vooroordeel ontvangen, en rekenen dus dit in geenen deele als een gebrek aan dit vijftal toe. Het ontbreekt den Schrijver niet aan bekwaamheid tot levendige schildering en onderhoudenden verhaaltrant. Hoog schijnt hij ingenomen met de muzijk, over welke hij hier en daar blijkbaar met de uitdrukkingen van een kenner spreekt. Maar hij schijnt ook hoog te loopen met die nieuwe, wilde school, welke zich de Romantische noemt. Het tweede en derde verhaal zijn geheel op die leest geschoeid. Doch de trant is hier niet het eenige: helaas! ook dat dartele, laat het ons bij den regten naam noemen, dat wellustige, hetwelk te vergiftiger is, naarmate het te dun gewaad der welvoegelijkheid bekoorlijker en fijner is. Inzonderheid is het No. 3, (in No. 2 is het minder fijn, en meer dadelijk verachtelijk) dat wij niet onder het oog eener eerbare schoone brengen zouden. En wat mag men onderstellen, dat het doel van den Schrijver geweest zij met dit verhaal, hetgeen onmogelijke dingen behelst, indien het niet heeft moeten strekken tot het voertuig van...., maar dit willen wij niet denken. In het vierde verhaal (verreweg het waarschijnlijkste, of liever, het onmogelijke No. 3 uitgezonderd, het minst onwaarschijnlijke) wordt het tooneeltje op de Studentensocieteit juist en vernuftig geteekend. Een Pastoor in het eerste verhaal, (dat tevens in vinding en aanleg het minste is) die gehuwd is, ware beter Predikant genoemd; en zilveren sterren, bladz. 150? Wij vinden, dat ze dan nog meer van goud hebben. - Maar wij willen op enkele kleinigheden niet hechten. Gaarne moedigen wij den Schrijver tot verder verhalen aan; zijne voordragt boeit; maar juist daarom wake hij, in het belang van den goeden smaak, tegen ultra-Romantische
wildheid, en bedenke, ten