vergelijking van vs. 21, ה
י
אָ in וּדי
? Al heeft misschien
mirjam bij de intonatie het laatste gebruikt, hieruit volgt nog niet, dat
mozes het eerste bij het opstellen niet gebezigd heeft, daar het toch in zijnen geest is, vergeleken 5 B.v.
mos. XXXII:1, 3.
Vs. 2
a. schijnt ook de lezing י
voor de gewone ת
, die
de geer volgt, om het vorige י
, te verkiezen te zijn: de laatste 'kan, met het volgende
י aaneengeschreven, zoo ligt vergeten zijn.
Vs. 3 en 4 voegt hij zamen als een vers van drie leden; maar liever is vs. 3 er ook een van twee, en dan, door de beteekenis van den Gods-naam, (de Onveranderlijke) zeer krachtig:
jehova is een krijgsheld;
Zoo is er ook geen de minste reden, om vs. 5 als eenledig te beschouwen: hier althans zijn de beide deelen lang en parallel genoeg, om elk op zichzelf te staan. - De twee laatste woorden van dit vers, ן
וֹמ
, gist hij, dat moeten weggelaten worden; maar dan schijnt de rhythmus in het oorspronkelijke niet vol te zijn.
Niet onaardig is de gissing, die hij, p. 23-26, (breed genoeg) waarschijnlijk zoekt te maken, dat שׁי
en םי
, met eenige letter-verwisseling, hetzelfde woord zijn, en eene
Koninklijke lijfwacht beteekenen.
Vs. 9 wil hij het laatste lid van het dooden der krijgsgevangenen verstaan hebben; doch hiertoe is in den zamenhang geen de minste reden: in vergelijking met het vorige dient het alleen, om de geheele voltooijing der vernieling, de gansche uitroeijing, dichterlijk aan te duiden.
Vs. 12 wil hij als het slot der vorige strophe aangemerkt hebben: veeleer is, meent Rec., vs. 11 dit slot, en wel na al het voorgaande een zeer gepast tusschengeworpen uitroep van heilige bewondering der Goddelijke grootheid.