Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 622]
| |
deze Tafereelen in de Voorrede, ‘de meest gezochtste’ (l. gezochte) ‘lectuur van het leesminnende Publiek zijn geworden, zijn de Kloostergeschiedenissen van minder waardij geworden’: hij wil deze laatste dus op nieuw in aanzien brengen, want ‘ook deze,’ meent hij, ‘hebben hare eigendommelijke’ (l. eigenaardige) ‘belangrijkheid, bezitten mede iets, dat boeit, en in menig opzigt of tot verontwaardiging, of’ (tot) ‘meêwaardigheid’ (l. meêwarigheid) ‘opwekt.’ Of nu de daaruit genomene verdichtingen zoo onbepaalde aanprijzing verdienen, zou Rec. nog al betwijfelen; want, hoezeer dat tegen Natuur en redelijke Godsdienst strijdige leven zulke gewaarwordingen opwekken kan, is dit algemeene thema, hoe ook gevarieerd, in zichzelf niet voldoende, om die belangstelling te weeg te brengen, welke zich door vereeniging van het nuttige met het aangename bevredigd vindt. - Doch laat ons kortelijk zien, wat in deze verzameling, uit ongenoemde Duitsche Schrijvers ontleend, vervat is. Het eerste Tafereel heet: de Monnik door ontrouw, eene Spaansche Geschiedenis, maar mogt liever heeten: de Ridder, die wegens gewaande ontrouw Monnik wil worden, want er heeft eene gelukkige vergissing plaats gehad, waardoor alles spoedig en goed uitkomt, en de gelieven elkander krijgen. Breeder wil Rec. het niet verhalen, want anders vervliegt nog het weinige belangwekkende, dat er in is. In het tweede Tafereel komt leukathea, de geheimzinnige Non, voor, wegens vermeenden dood van haren geliefde in een klooster gegaan, doch wien zij na verloop van eenigen tijd aldaar wedervindt, met wien zij eindelijk ontvlugt, terwijl zij zich door hare zeer op haar gelijkende tweelingszuster 2½ jaar laat vervangen, zonder dat het gemerkt wordt, doch eindelijk genoodzaakt is terug te keeren, nu vergift inneemt, en vóór haren dood een geschrift aan haren biechtvader ter hand stelt, waaruit men het zoo even vermelde, in verband met hare geheele levensgeschiedenis, verneemt. - Als men het met de onnatuurlijkheden en onwaarschijnlijkheden, die er in voorkomen, niet te naauw neemt, dan is dit verhaal onderhoudend genoeg te noemen. Onder het opschrift van: de Dominikaner Monniken, biedt het derde Tafereel niets anders dan de gruwelen der Inquisitie ter beschouwing aan, en voornamelijk de beschrij- | |
[pagina 623]
| |
ving van een Auto-da-fé, ten jare 1680 aangerigt. Waartoe deze overbekende akeligheden hier op nieuw verhaald worden, betuigt Rec. niet te weten. Beter zekerlijk, ofschoon ook al een oud thema, is het vierde Tafereel, getiteld: het slagtoffer der moederlijke misstap, (l. des moederlijken misstaps.) Hier verhaalt een Fransch meisje, hoe zij, als zijnde de onwettige dochter harer moeder, geheel tegen haren zin in een klooster gestoken wordt, waaruit zij vervolgens poogt te ontvlugten, maar ontdekt wordt, en hierop allerlei mishandelingen ondergaat, tot dat hare zaak door den weldenkenden Groot-Vicaris onderzocht, en zij in hare regten en voorregten hersteld wordt; doch hier eindigt de historie plotseling, want de Fransche Omwenteling geeft haar hare vrijheid weder. Even plotseling, maar ten hoogste teleurstellend loopt het vijfde Verhaal af, ten titel hebbende: de Biechtvader en de Non. Alweder een meisje, dat tegen haren zin voor het klooster bestemd wordt! Haar edeldenkende biechtvader, in hare proefjaren aldaar, wil haar redden; maar dit wordt ontdekt, en hij wordt verwijderd: op het oogenblik harer wijding protesteert haar broeder openlijk, uit haren naam, tegen de gelofte, die zij, welke in onmagt valt, doen zou: door tusschenkomst van een' officier ontvangt hij van den Bisschop de toezegging, om de Pauselijke dispensatie voor zijne zuster te verkrijgen; doch nu men deze gelukkige uitkomst verwacht, die de vader nu ook verlangt, wordt slechts met weinige woorden vermeld, dat de vader sterft, de dispensatie niet komt, en het meisje in het klooster blijft en haar graf vindt. Het zesde Tafereel heet: de Kluizenaar; doch deze is de held van de verdichte geschiedenis niet, maar komt eerst op de 46ste bladzijde van het verhaal, en dan nog slechts voor eenen korten tijd, voor, waarna hij sterft, en nog voor eene korte poos een monnik optreedt, om aan eenen der hoofdpersonen eene gewigtige tijding te brengen. De heldin der geschiedenis is Gravin irmengard, gemalin van Graaf egon, die, ten strijde trekkende, haar en zijnen burg aan de bescherming van zijnen Vazal gaffro aanbetrouwt: deze belaagt te vergeefs hare deugd, en wil zich over zijne teleurstelling wreken; doch, daar een zijner werktuigen het snoodste feit bij de uitvoering steken laat, ontkomt zij, en wordt met haar kind bij eenen kluizenaar geherbergd: na diens dood ontdekt Graaf egon door gemelden monnik, dat hij misleid is, en straft gaffro: eens ter jagt zijnde, komt hij bij de kluizenaarshut, waarin hij iemand in kluizenaarsgewaad aantreft, doch in wien hij weldra zijne irmengard, welke hij vermoord waande, met verrukking herkent, en met haar en hun kind, en de geit, die hetzelve gevoed heeft, naar zijn kasteel in vrede terugkeert. - In dit verhaal herkent men duidelijk eene navolging van de legende | |
[pagina 624]
| |
van genoveva: het is grootendeels in dramatischen vorm gegoten, en, hoewel hier en daar, vooral in het eerst, niet vrij van langdradigheid, en een meermaals gevariëerd thema en in gaffro een gruwelijk personaadje hebbende, nogtans afwisselend en onderhoudend, maar tot de tafereelen uit het kloosterleven, op den titel gemeld, behoort het in geenen deele, want de Abdis, die in het begin voorkomt, speelt er slechts eene zeer onbeduidende rol. Uit het bovenstaande kan de Lezer zien, dat Rec. met deze verzameling niet hoog loopt, en geene reden zou gevonden hebben, om het talloos tal van uit- en inlandsche romantische verhalen, waarmede de lezende wereld overstroomd wordt, met dezelve voor ons Nederlandsch publiek te vermeerderen. Zij kan echter met den grooten hoop zeer wel mededoen. |
|