Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHansjen, of het Bruidsgeschenk. Uit het Hoogduitsch van A.G. Eberhard. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zoon. 1840. In gr. 8vo. 107 bl. f 2-20.Dit gedicht is in de manier van den Hermann und Dorothea, waarin göthe den eenvoudigen, Homerischen vorm van het Heldendicht (vooral in de Odyssea) heeft toegepast | |
[pagina 354]
| |
op bevallige voorstelling uit het landelijke leven, eenigzins Idyllisch geïdealiseerd; eene manier, die vele navolging heeft gevonden, waarvan de Luise van voss eene der bekendste en gelukkigste is. Tot de bevalligste gedichten der nieuwere Duitsche letterkunde in dezen trant behoort eberhard's Hanchen und die Küchlein. De handeling is doodeenvoudig. Hansje, een gevoelig, ongekunsteld meisje, dochter der weduwe van eenen braven dorpsleeraar, is door deze hare moeder wel tegen de wisselvalligheden en miskenningen der wereld gewapend, maar ziet zich nogtans met verdriet gelasterd, en daardoor miskend bij den opvolger van haren vader, wiens genegenheid zij, en hij wederkeerig de hare, bezat. Na eenige ophelderingen komt dit echter in orde op de bruiloft van Hansje's adellijke, maar nederige en beminnelijke vriendin. De lasteraarster had zich meesteres gemaakt van den bruidskrans, dien Hansje aan hare vriendin zou aanbieden, waarvoor nu het beminnelijke kind der natuur hare met zorg opgekweekte kuikens - het eenige, dat zij bezat - in de plaats geeft. Met regt ingenomen met deze bekoorlijke schildering, en bemerkende, dat het minder bekend was, dan het verdiende, besloot de Vertaler tot de overzetting, en wel in de maat van het oorspronkelijke - Hexameters. Hij ontveinsde zich de bezwaren niet, welke aan dien, oppervlakkig zeer gemakkelijken, maar inderdaad zeer moeijelijken arbeid verbonden waren. Zijn werk is in zooverre geheel beloond, als niemand het veelzijdig verdienstelijke zijner vertaling zal betwisten; en wanneer men zich de moeite geeft tot vergelijking met het oorspronkelijke, dan zal men ontwaren, dat wel het een en ander der zachte en teedere uitdrukking bij elke vertaling moest verloren gaan, maar niemand toch ligtelijk den Heere schiff het werk der Nederduitsche overzetting zou uit de handen genomen hebben. Hexameters, als: Dat nu Hansjen zoo wonderlijk neêrkwam van 'thoogst algemeene
Op het bijzonder geval.’
Riep de Barones: ‘nu, speel dan iets vrolijks en luchtigs.’
‘Maar was dat billijk?’ hernam Antonia vuriglijk, ‘was dat
Jegens Antonia billijk en jegens uw treurende dochter?’
| |
[pagina 355]
| |
welke regels volmaakt proza zijn - dergelijke vlekjes ontsieren het fraaije gedicht. Ofschoon slechts spaarzaam eenige ruimte tot het bijbrengen eener proeve kunnende bedingen, moeten wij ditmaal, ter aanprijzing van dit hoogst bevallige dichtstuk, een paar plaatsen uitschrijven. Fraai is de beschrijving der kuikens: Zachte en zuivere wol verstrekte hen nu nog tot kleeding,
Eenige stonden nog wanklend, de meesten liepen reeds, lustig
Eigen tafelmuziek met piepen en pikken zich makend;
Nippend aan 't bakjen met water, den kop om te zwelgen verheffend
Hoog in de hoogte, als riepen zij hemel en aard tot getuigen,
Dat zij de heldendaad van water te proeven volbragten;
Nu een beentjen rekkend, en daarbij een vleugel ontplooijend;
Vele loopend en krabbend, ofschoon er ook niets viel te krabben;
Dan, om den tijd te verdrijven, met de puntige snebben
Naar elkander hakkend, een voorspel der hanengevechten.
Bij den brand der woning had Hansje hare fortepiano verloren en geen andere kunnen bekostigen. Zij komt te huis, en vindt eene nieuwe staan, het geschenk van hare vriendin Antonia: Hansjen, verwonderd, geroerd en verrukt, als nog nooit in haar leven,
Wilde hare oogen eerst niet vertrouwen: ‘Antonia!’ riep zij
Daadlijk bij 't eerste bedenken van zelve, voordat nog de moeder
Van de sleutels verhaalde. - - - -
Hansjen vernam het slechts half; vroom sloeg zij de handen te zamen,
Als tot een dankend gebed. Toen lok ten haar siddrende vingers
Toon op toon uit de snaren, dan klonk weerde naam der vriendinne
Met een zilveren stem van de vrolijk bevende lippen.
‘Zie,’ zoo sprak hare moeder, ‘de Feniks verrees uit zijn aschhoop,
Schooner en hooger van waarde, dan die door de vlammen verteerd is.’
Hansjen antwoordde nu: ‘Ach had onze zalige vader
Deze vreugde nog mogen beleven!’ - De stemme begaf haar,
Doch het gevoel van haar harte ging over in droevige akkoorden,
Zacht, hartroerend, weemoedig, gelijk zij den boezem ontvloden;
| |
[pagina 356]
| |
Steeds welluidender klonk het, verhevener, voller en vromer;
't Was een weemoedige taal, van de aarde klimmend ten hemel;
Allen zwegen en hoorden en ademden zachter en zachter,
Tot dat heilig en plegtig de schoonste koraalmelodie klonk;Ga naar voetnoot(*)
Toen sprak Martha bewogen: ‘Dat was hem altijd het liefste
Lied in 't gezangboek; zelfs bij het sterven wilde hij 't zingen;’
En zeer zachtkens begon zij de vrome, voortreflijke woorden
Op een voortreflijke wijze buiten haar weten te zingen,
En met een vloed van tranen, den blik ten hemel geslagen,
Stemde, gelijk een Cecilia, Hansjen in 't plegtige zingen
Op een smeltenden toon, met heilige aandacht en eerbied;
Doch zij kon 't niet volbrengen, het lievelingslied van haar vader,
Daar het spel en 't gezang haar hart met ontroering vervulden.
Stem en snaren zwegen, en Hansje keerde ter zijde, -
Als de bedauwde bloem, die 's avonds den bloeijenden kelk sluit,
Stond zij en boog het aanminnig en schreijend gelaat naar beneden.
Men ziet, deze Hexameters zijn niet zonder gebreken; maar men ziet tevens, dat ook in Poëzij het eenvoudige het kenmerk van het waarlijk schoone is; en zeer zou het ons verwonderen, indien gedichten, als het onderhavige, niet meer gezocht en gevoeld werden, dan hetgeen sommigen, in onzen tijd, als de voortreffelijkste poëzij drijven en geven. Hierom ook schreven wij eenige regelen af. |
|