Bijbel wordt dus afgedrukt, en eenige honderd exemplaren zijn reeds verzonden, toen van vele kanten bij de overheid klagten tegen den armen boekdrukker, wegens Bijbelvervalsching en Godslastering, inkomen. De daadzaak zelve bewees zijne schuld, tot dat de getuigenis van eenen leerjongen hem redde. Deze had zijne slaapplaats in een afgeschoten hokje van den drukzolder, was op den bewusten avond reeds te bed, maar nog niet ingeslapen geweest, en verklaarde nu, dat hij de vrouw van zijnen baas nog laat met licht had zien binnenkomen en het een of ander aan den drukvorm verrigten. Men neemt haar gevangen en brengt haar tot bekentenis; geeseling en levenslange tuchthuisstraf waren haar loon. De Bijbels werden vernietigd, haar man een bedelaar, en zij zelve het offer van hare onbezonnenheid en van eene gestrenge justitie. Van al de afdrukken is er slechts één eenige over, dat in de genoemde boekerij.