| |
Het huwelijk met de linkerhand.
Verhaal.
Het paleis van Hermannstadt (dezen naam willen wij aan de hoofdstad van zeker Duitsch Hertogdom geven, hetwelk ons hier niet voegt onder deszelfs ware benaming aan te wijzen) schitterde in prachtige feestverlichting. Dames, wedijverende in schoonheid en in tooi, streefden er om het zeerst naar de blikken en oplettendheden van den jongen Hertog albert, die nu pas zijne meerderjarigheid bereikt had. Onder de aanminnigste en fraaist gekleede derzelven werd inzonderheid eene van de staatjuffers der Hertogin-weduwe onderscheiden: zij droeg een kleed van brocaat, met kostbare Engelsche kant bezet; een dubbel snoer der heerlijkste paarlen omgaf haren sierlijk gevormden hals, en andere dergelijke paarlen waren door hare donkere haarlokken gestrengeld. Deze zoo rijke en tevens zoo eenvoudige kleeding, welke bij onberispelijk schoone trekken van haar gelaat uitmuntend paste, was echter het voorwerp van allerlei aanmerkingen. De vrouwen vooral wisselden schampere blikken, of fluisterden met elkander achter hare waaijers. Maar constance van waldgrave scheen den nijd, dien zij wekte, niet te bespeuren en in eigene overpeinzingen verdiept
| |
| |
te zijn. Innerlijke gemoedsaandoening verraadde zich in al hare bewegingen. Eene koortsachtige ongedurigheid belette haar op dezelfde plaats te blijven, en haar schoone boezem zwoegde van onrust.
Weldra verstrooide zich het adellijke hofgezelschap in de tuinen, die van veelkleurig lichtvuur schitterden. Met het betooverende eener uitgelezene muzijk vereenigden zich de liefelijke uitwasemingen der bloemen, die in den zoelen zomernacht de lucht met hare balsemgeuren vervulden. Vrolijke feestgroepen zwierven hier en ginds tusschen het geboomte, en verschenen of verdwenen, naar gelange van het grillig spel van licht en schaduw. Heimelijk ontslopen een jong heer en eene jonge dame, ieder van zijnen kant, het gewoel, en bereikten, langs twee verschillende wegen, den ingang eener sombere en naauwe laan, die naar het afgelegenste gedeelte der tuinen voerde. Zij werden door niemand bemerkt; alleenlijk, op het oogenblik toen de jonge dame met steelschen tred langs een donker boschje ging, fluisterde haar eene stem in het oor: ‘Trouwelooze!’
Nog onthutst door deze ontmoeting, liet zij zich door dengeen, dien zij was komen zoeken, tot naar een kapelletje medeslepen, dat half in het loof verborgen lag. De deur stond open, en de maan alleen verlichtte met haren bleeken schijn de gedaante van eenen priester, die in sneeuwwit ambtsgewaad hen stond te wachten. Een man en eene bejaarde vrouw lagen ter wederzijde van het altaar geknield. Niemand sprak een woord. De jonge dame plaatste zich ter linkerzijde van den heer, die zijne regterhand onder den mantel verborgen hield. In haast werd de trouwplegtigheid verrigt, en zoodra zij voorbij was, verstrooiden priester, getuigen en de beide echtgenooten zich in de tuinen, en mengden zich, elk afzonderlijk, in den drom der wandelaars. De ongeruste waakzaamheid, welke hovelingen, over alwat hen omringt, gewoon zijn te oefenen, was verschalkt; die steeds rondloerende oogen waren geblinddoekt geworden; en echter waren zij, die zich dus, in het geheim, voor het oog van God vereenigd hadden, geene anderen, dan Hertog albert en constance van waldgrave.
Constance, uit een der edelste geslachten van Duitschland gesproten, was eene weeze, welke de Hertoginne-moeder tot zich genomen en in het paleis had doen opvoeden. Hare schoonheid en hare bewonderenswaardige vatbaarheid
| |
| |
tot het aanleeren van alles, waarin men haar onderwees, vermeerderden nog de belangneming, welke haar ongeluk reeds in het hart harer weldoenster verwekt had. De oude Hertogin was reeds bedacht, haar eenen echtgenoot te schenken in den persoon van een' ander' harer aangenomene kinderen, emilius van mansfeld geheeten. Geboorte, begaafdheden, aangeborene bevalligheid, al de hoedanigheden van geest en verstand, waren bij beiden gelijk; maar hart en geaardheid vertoonden een merkbaar onderscheid, ja zelfs iets tegenstrijdigs. Emilius, wien eene innerlijke stem ongetwijfeld het ontwerp der Hertogin geopenbaard had, beminde constance opregtelijk. Levendiger van geest, en minder romanesk dan hij, verduurde zij met ongeduld den ondergeschikten staat, waartoe het lot haar veroordeeld had. Hare behaagzucht, gretig naar aller lof en hulde, waardeerde slechts die, welke haar niet gebragt werd. Invloed, eerbewijzingen, een voor hare voeten gebogen hofstoet, de genietingen van hoogmoed en staatzucht waren behoeften voor haar hart. In deze stelde zij haar geluk, en niet in de liefde van eenen jongeling, die wel misschien steeds bescherming vinden, maar nooit bescherming oefenen zou. Evenwel hij was schoon, hij was beminnelijk. Uit ijdelheid en uit zelfbelang wees constance hem niet af, heimelijk besloten hebbende zijne liefde naderhand te verwerpen, maar inmiddels even vast voornemens, niet te dulden, dat eene mededingster hem haar ontroofde.
Terwijl de zaken zich in dezen toestand bevonden, kwam de tijding, dat de jonge Hertog albert, die, in afwachting van het tijdstip zijner meerderjarigheid, sedert verscheidene jaren Europa doorreisde, op het punt was naar zijn Hof terug te keeren. Overal geraakte bij die maar de staatzucht in beweging; duizende kuiperijen woelden onder de hovelingen. Elk man wilde het vertrouwen van den aanstaanden heerscher bemagtigen, elke vrouw zijn hart in beweging brengen. Midden onder den drom, die zich rondom hem verdrong, onderscheidde zijn oog constance van waldgrave. Ofschoon hij eens haar speelmakker geweest was, had hij haar in den eersten opslag niet herkend, zulk eenen wonderbaren invloed hadden de jaren op de ontwikkeling harer schoonheid geoefend. Van dat oogenblik af streefde hij naar elke gelegenheid om haar bijzijn te genieten. Het ongedwongene en te gelijk levendige harer gesprekken hield
| |
| |
hem opgetogen. Met innig genoegen riep hij duizende kleine herinneringen op, die hun uit vroegere jaren gemeen waren. Dit was eene soort van band, welken hij tusschen haar en hem weder zamenknoopte; en deze kortswijl verborg reeds, onder derzelver schijnbare onbeduidendheid, wenschen, ontwerpen, zinspelingen, aan welken zijne blikken eene welsprekende uitlegging gaven en die ook maar al te wel begrepen werden.
Deze zoo in het oog loopende oplettendheden waren de aandacht der hovelingen niet ontsnapt; maar zelfs al hadden zij die ook onder een' veel digteren sluijer verborgen, zoo zou de blik eens minnaars dien sluijer doorzien hebben. Sedert eenigen tijd rigtte emilius het woord niet meer tot constance, en zij van haren kant vermijdde zijne blikken; geene andere opheldering had tusschen hen plaats gehad, en welke opheldering was er ook noodig? Had emilius niet de geheime vreugde verrast van haar, welke de Hertog met zijne oplettendheden overhoopte? had hij op haar voorhoofd niet den trots der zegepraal gelezen? was zij voor hem niet verloren?..... Hij legde zijn eigen hart stilzwijgen op, besloot zijne liefde en zijnen toorn in zijnen boezem, en verbeidde, als zwijgend getuige, den loop der gebeurtenissen. Men zou gezegd hebben, dat het dof gemompel, hetwelk het Hof ontrustte, ter oore der Hertogin gekomen was. Ofschoon zij constance van waldgrave nog altijd met dezelfde liefderijke goedheid ontving, beschouwde zij haar niet zelden met een oog van onderzoek en twijfel. Met eene soort van opzet vertelde zij Hertog albert bij herhaling, hoe zij emilius van mansfeld tot echtgenoot voor het adellijke weeskind bestemd had, hoe de jonge lieden elkander beminden, en hoe het tijdstip hunner vereeniging op hand was. De Hertog antwoordde met een' gedwongen glimlach en zweeg.
Zij achtte verder te moeten gaan. ‘Daar wij over het stuk van huwelijk handelen,’ zeide zij eens tot hem, ‘zoo laat mij eens met u van het uwe spreken. De aanvraag, welke wij bij den Prins van..... gedaan hebben, is allergunstigst opgenomen geworden. Hij staat u de hand zijner dochter toe. Gij hebt het, bij lieden van onzen stand zoo zeldzame, voorregt genoten, haar, welke voor u bestemd is, persoonlijk te leeren kennen, en zelf te kunnen oordeelen over iets, waarin uw huiselijk geluk zoo zeer betrokken
| |
| |
is. De brieven, welke gij mij geschreven hebt, waren vol van lof over Prinses leòpoldine. Gij vondt haar beminnelijk.’
‘Zeer beminnelijk,’ antwoordde Hertog albert met bedaardheid.
‘Eene vereeniging van volmaaktheden.’
‘Ja, zoo komt het mij voor.’
‘En van eene uitstekende schoonheid.’
‘Leelijk is zij niet.’
‘De verbindtenis is voor u dus allerwenschelijkst,’ vervolgde de Hertogin. ‘Hoe eer deze zaak aan den Raad onderworpen wordt, des te beter. Ik onderstel, dat gij, als een verklaard minnaar, met mij van die meening zijt?’
‘Ongetwijfeld,’ hernam hij, met blijkbare koelheid.
Een uur daarna zou degeen, die hem in een klein, afgelegen tuinpaveljoen aan de voeten van constance gezien had, welke haar aangezigt in hare handen verborg, in hem een geheel ander man gevonden hebben. Met welke vurige welsprekendheid pleitte hij niet voor zijnen wensch! Was het dan eene misdaad, vroeg hij, den scheidsmuur, dien alleen maatschappelijke overeenkomst tusschen hen geplaatst had, omver te stooten? Kon al constance voor de wet zijne openbaar erkende vrouw niet wezen, wat belette, dat zij het wierd voor God? De bnrgerlijke bekrachtiging, zeker, zou aan hun huwelijk ontbreken; maar zij zouden die hebben van de Godsdienst. De eerste toch was eene formaliteit, alleen ten behoeve van baatzucht en trotschheid uitgedacht; de andere was Gods stem, die deze nietige onderscheidingen niet kende, maar de vereeniging van harten wilde, die elkander beminden. En daarenboven, erkenden niet de menschen zelven, voor lieden van zijnen rang, de noodwendigheid dier Morganatische huwelijken, welke het geluk van den Vorst verzekerden, zonder iets aan de achting zijner levensgezellin te ontnemen? Was dit niet een gevestigd oud gebruik in Duitschland, door de luisterrijkste voorbeelden gewettigd?
Constance leende aan die taal het oor; dat is te zeggen, zij was reeds half overreed, De gedachte aan emilius, die haar van ontrouw, aan de Hertogin, die haar van ondankbaarheid beschuldigen zou, rees een oogenblik op in haren geest; maar andere, schitterender beelden verblindden haar gezigt. Door 's Vorsten vrije keus de flon- | |
| |
kerster van het Hertogdom te worden, invloed te oefenen op de bestemmingen van geheel een volk..... welk een gloriedroom! en die droom kon zich verwezenlijken, zoo zij slechts wilde!..... En dan ook nog, hij, die zoo teeder, zoo vurig smeekte, was jong en schoon; het was een gekroonde minnaar. Constance zou de kracht gehad hebben om wederstand te bieden aan de liefde; maar aan de staatzucht!....
Men besloot, dat het huwelijk tot op het overlijden der Hertogin geheim zou blijven. Hertog albert verzekerde zich van den geestelijke en van den arts, die hem op zijne reizen verzeld hadden. Laatstgemelde, benevens constance's oude minne, die haar thans als kamenier diende, werden tot getuigen gekozen; en zoo al oogen, met meer dan gewone scherpzigtigheid begaafd, of door bijzonder belang gedreven, een deel der waarheid doorzagen, bleef dezelve voor het algemeen met een' digten sluijer bedekt.
Eenige dagen daarna was de oude Hertogin in eenen armstoel gezeten. Constance en emilius stonden voor haar, en waagden het niet, elkander aan te zien, noch de blikken der Vorstin te verduren. Zij durfden het hoofd niet opheffen, en beantwoordden hare vragen al stamelende. ‘Wat is er dan tusschen ulieden gebeurd, kinderen?’ sprak de Hertogin. ‘Gij, constance, weigert den man, dien ik voor u bestemde, en wenscht uw leven aan de dienst eener oude vrouw, als ik ben, te wijden? En gij, emilius, zijt niet zeker haar te behagen, zoudt niet verdragen kunnen, haar alleen aan mijne bescherming verschuldigd te zijn. Waarlijk dit zijn grillen, die ik niet begrijp.’
‘Mijne geëerbiedigde beschermster,’ hernam emilius, ‘wil mij gunstiglijk verschoonen, maar ik geloof de geheime wenschen der Freule van waldgrave te bevorderen, en te doen, wat ik aan mijzelven verschuldigd ben, wanneer ik haar hier, in uwe tegenwoordigheid, het woord teruggeef, hetgeen zij mij vroeger verpand had, en dat ik thans weiger te behouden.’ En naar mate hij sprak, werd zijne stem gedurig vaster, en het gevoel van gekwetste fierheid kleurde hem de wangen.
‘Ik neem het terug en dank u,’ antwoordde constance half binnensmonds en zonder de oogen op te slaan.
De verbaasde Hertogin gaf met een teeken harer hand
| |
| |
den jongen man zijn afscheid en hield hare gunstelinge bij zich.
‘Kind,’ zeide zij tot haar, ‘is dit een liefdeskrakeel? Hebt gij door uwe coquetterie den armen emilius eindelijk in ernst boos gemaakt? Bemint gij hem niet meer?’
Hier schudde constan ce zachtjes met het hoofd.
‘Zijt gij wel zeker, dat gij hem niet meer bemint?’ Constance knikte. ‘Maar dan bemint gij een' ander..... Pas op, mijn kind,’ voegde zij met een' waarschuwenden blik er bij; ‘de keus, welke ik voor u gedaan had, was eene gepaste. Hoed u er eene te doen, die het misschien niet zou zijn..... Doch kom, schrei niet! Ik heb u niet willen bedroeven. Luister, ik zal u eens eene blijde tijding zeggen; gij kunt de eerste zijn, die haar aan het Hof vertelt, want het behoeft geen geheim meer te blijven. De onderhandelingen, welke wij tot het uithuwelijken van mijnen zoon geopend hadden, zijn geslaagd.... Gij dacht niet, dat er zoo iets op het tapijt was. Alles is in orde. Binnen weinige dagen trouwt de Hertog met Prinses leopoldine van.....’
Zoo niet constance van de natuur eene groote mate van zelfbeheersching ontvangen had, zou hare ontzetting haar hebben moeten verraden. Ofschoon deze verschrikkelijke mededeeling haar eenen verplettenden slag toebragt, behield zij de kracht om eene onverschillige houding aan te nemen, en de zielepijn, die haar verscheurde, onder een gedwongen glimlach te verbergen. Maar toen zij in haar eigen vertrek terug was, toen zij er zich alleen bevond, toen barstte hare smart toomeloos los, toen stortte het opgekropte gevoel zich uit in tranen, snikken, gekerm en verwenschingen. Had hij haar dan zoo kunnen bedriegen! Hoe listiglijk was haar dit huwelijksontwerp verborgen gehouden! Was het wel mogelijk? Zou eene andere het hart beheerschen, dat zij veroverd had, het Hertogdom, dat zij reeds haar eigen rekende! Eene andere zou trotschelijk den titel en den rang van wettige gemalin komen voeren; terwijl zij, in laagheid en schande, hare vroegere regten zou moeten ontveinzen!.....
Bij dit beeld, dat voor haren geest oprees, kon constance hare wanhoop niet langer betoomen. Spijt en schaamte dreigden haar te verstikken. Allengskens echter herkreeg zij haar vermogen over zichzelve; zij overzag met meer koelbloedigheid haren toestand. Zij begon de kansen
| |
| |
en de hulpmiddelen te berekenen, die haar nog overbleven, en verdiepte zich daarbij in ernstig gepeins. Eindelijk hief zij het hoofd weder op, beijverde zich de sporen harer tranen te doen verdwijnen, en ging zich bezig houden met het gewigtig werk van haar toilet.
‘Ja,’ dacht zij, ‘het was dwaas van mij, dat ik het niet vooruitzag; immers moest het vroeger of later gebeuren. Wel nu, beter is het, dat dit huwelijk nu kome, dan later; naderhand ware ik minder zeker geweest van mijnen invloed.’
Terwijl zij zich aan deze overdenkingen toegaf, viel haar oog op den spiegel, die haar bevallig beeld terngkaatste, en het bewustzijn harer schoonheid herriep den glimlach op haar gelaat. Zij vertrouwde hare uitzigten aan hare oude voedster, en, na haar het plan van gedrag te hebben voorgeschreven, hetwelk zij houden moest, om haar daarin behulpzaam te zijn, begaf zij zich naar de vertrekken der Hertogin.
Zoodra zij verscheen, keerden aller oogen zich op haar. Met boosaardige nieuwsgierigheid sloeg men hare houding, haren gang, de uitdrukking harer gelaatstrekken gade; maar hare bedaardheid, de volkomene ongedwongenheid van alles, wat zij deed, de opgeruimdheid harer blikken, bragten de gissingen harer vijanden van het spoor. De Hertogin zelve werd geruster, toen zij haar zag, en verbande de vermoedens, waarvan zij zich niet geheel had kunnen onthouden. Het aangekondigde huwelijk was het onderwerp der gesprekken. Constance nam er vrolijk deel aan, en wenschte hare beschermster in de vurigste uitdrukkingen daarmede geluk. Den geheelen dag door hield zij hare rol standvastig vol; geen enkel oogenblik bezweek zij er in, en daar Hertog albert dien avond niet verscheen, bleef ten minste de moeijelijke beproeving zijner tegenwoordigheid aan zijne vrouw bespaard.
De volgende nacht was tot eene hunner geheime zamenkomsten bestemd. Sedert hun huwelijk hadden zij niet dan na lange tusschenpoozen bijeen kunnen komen. Een in het voorbijgaan gewisselde lonk, een lachje, een toegefluisterd woord, eene steelswijze omarming, ziedaar alles, wat de voorzigtigheid aan hunne liefde veroorloofde. Dit geheim, die hinderpalen, die zeldzame en korte ontmoetingen zetteden aan hunne genoegens eene prikkelende bekoring bij.
| |
| |
Verre van in de voldoening te verflaauwen en te bezwijken, groeide de hartstogt van den jongen Hertog nog met elken dag. Hij was naijverig op de bewondering, welke ieder aan constance toebragt, naijverig op de oplettendheden, welke ieder voor haar had; en de eoquette, bewust van haar vermogen, oefende het met eene schrandere bedachtzaamheid.
Sedert lang was zij in hare vertrekken terug. Geheel het paleis lag in stilte en rust. Op eene sopha gezeten, terwijl hare ontsnoerde lokken over hare fraaije schouders golfden, wachtte zij, in een bevallig en met kunst berekend neglige, de komst van haren echtgenoot.
Eindelijk verscheen hij. Met hoeveel ontroering naderde hij haar! Hoe schroomvallig onderzocht zijn blik haar gelaat! Hoe poogde hij hare verwijtingen te voorkomen! Constance's blikken ontweken de zijne niet; zij onttrok hem hare handen niet, welke hij met kussen overdekte. Evenwel was zij bleek en lijdend; nog hingen tranen aan hare oogleden; maar, verre van hem te beschuldigen, scheen zij alle persoonlijke bedenkingen ter zijde te zetten, en de noodwendigheid van dit huwelijk te erkennen. Moest zij zich niet nog al te gelukkig achten, zeide zij, daar hij haar zwoer, steeds dezelfde voor haar te zullen blijven, haar zijn vertrouwen, zijne liefde niet te zullen onttrekken? Wat was er voor haar geluk meer noodig?
Toen de Hertog haar verliet, gevoelde hij, dat zij hem dierbaarder was dan ooit. Die zwijgende smart, die vertrouwende liefde, die verlooehening van haarzelve staken zoo aangenaam af bij de drift, de hartstogtelijke klagten, welke hij verwacht had!
Eindelijk kwam het tijdstip, waarop leopoldine hare intrede in Hertog albert's Staten zou doen. Het was een schoone lentedag. In de verte zag men eenige draagzetels naderen, door eenen drom ruiters en edellieden begeleid. Constance van waldgrave was onder de jonge dames benoemd geworden, welke den stoet der Prinses moesten uitmaken. Vruchteloos zou zij zich aan deze onderscheiding hebben willen onttrekken; maar daarenboven vormde het een gedeelte van haar plan. Hertog albert reed ter stad uit, gevolgd door de heeren van zijn Hof en door eene menigte als Amazonen gekleede dames. Hij was bedaard en ernstig en sprak niet. Alleenlijk, toen gedurende den togt constance's paard eenen zijsprong deed, slaakte hij een'
| |
| |
kreet van schrik. Deze kreet en de blik, welke dien verzelde, waren niet verloren. Zij, die er het voorwerp van was, gevoelde zich door eenen nieuwen moed bezield. Zelfs in dit oogenblik, dacht zij, vergeet hij mij niet!
Evenwel hoe klopte haar hart, toen nu de beide drommen elkander ontmoeteden! De Hertog sprong van het paard en trad de Prinses te gemoet, die van haren kant uit haren draagzetel gestegen was. Hij boog voor haar de knie, en, de hand, welke zij hem toereikte, aan zijne lippen drukkende, verzekerde hij haar, dat zij welkom was in zijn Hertogdom. De Prinses stamelde eenige woorden. Hare aandoeningen, hare verlegenheid maakten haar tot een voorwerp van belangstelling bij de onverschilligsten onder de aanwezigen, ja bij Hertog albert zelven. Eindelijk werd ook constance, dwars door de menigte, die hen scheidde, leopoldine gewaar; zij zag een meisje van haren eigen' ouderdom, van eene sierlijke leest, met roozenroode lippen, een' overvloed van blonde lokken, en groote oogen, vol van eene engelachtige zachtmoedigheid. Bij deze aanvalligheden voegde zich nog een edel voorkomen, een levendig en geestig gelaat, iets bevalligs, dat over geheel hare persoon verspreid was. Zoo verheven door haren rang! zoo innemend door hare schoonheid! Had constance van waldgrave hare medevrijster gehaat, vóór dat zij haar gezien had; thans, nu zij haar gezien had, vreesde zij haar.
De Hertog stelde aan de jonge Prinses de dames van zijn Hof voor. Constance naderde het laatst, met bleeke wangen en neêrgeslagene oogen. Hare jeugd, hare schoonheid, hare schijnbare bescheidenheid bragten het gewone uitwerksel op den geest aller aanwezigen te weeg. De Hertog drukte onmerkbaar hare hand, die in de zijne sidderde.
‘Freule van waldgrave,’ zeide hij, ‘eene weeze van hooge afkomst, voor welke mijne moeder zorg gedragen heeft; ik beveel haar in uwer Hoogheid's bijzondere goedgunstigheid.’
Terwijl zij voor hare Vorstin de knie boog, gevoelde constance eene gemengde aandoening van schaamte en van wroeging. Zij verachtte zichzelve, ja ook schier haren vorstelijken minnaar.
‘Freule van waldgrave behoeft bij mij geene aanbeveling,’ hernam Prinses leopoldine, terwijl zij haar tot zich trok. ‘Het is genoeg haar te zien, om te wenschen, haar
| |
| |
onder mijne vriendinnen te mogen rekenen. Ik hoop, dat zij mij dit genoegen niet weigeren zal,’ voegde zij met een innemend lachje er bij.
Constance hief de oogen op; zij ontmoette die van emilius van mansfeld, die haar met koele versmading beschouwde.
Deze eerste oogenblikken waren voor haar reeds vol van onrust en zielskwelling; maar nog smartelijker beproevingen verbeidden haar. Terwijl de stoet weder op weg ging, volgde zij met jaloersche oplettendheid al de bewegingen van Hertog albert; zij bespiedde de uitdrukking van zijn gelaat. Hij lachte de vreemde toe; hij sprak met vuur tegen haar. Ongetwijfeld moest hij haar schoon vinden, en bewondering leidde zoo ligt tot liefde!
De ongelukkige! zij moest het offer, dat zij bragt, voltooijen. In het wit gekleed, moest zij de huwelijksplegtigheid bijwonen, welke nog dien zelfden avond gevierd werd. Die zinnebeelden van reinheid en van onschuld, waarmede zij bekleed was, die blijken van belangstelling, welke hare Vorstin haar gaf, hoezeer voelde zij zich dezelve niet onwaardig! Bij het beschouwen van het grootsche en achtbare der plegtigheid, die onder haar oog voltrokken werd, kon zij zich niet onthouden, daarmede haar eigen huwelijk te vergelijken, steelswijs, in duisternis en eenzaamheid gesloten. Ditmaal was Hertog albert's regterhand niet onder zijnen mantel verborgen; voor het aangezigt van geheel een volk, onder het gejuich zijner onderdanen, reikte hij haar toe aan eene gezellin, die zijns waardig was.
Neen, het was niet die praal, welke het vorstelijke paar omgaf, het was niet de kuische vreugd, welke Prinses leopoldine uit de oogen straalde, niet de geheiligde regten, welke zij op de genegenheid van haren gemaal verkregen had, dit alles was het niet, wat constance haar, in dit oogenblik van vernedering en van berouw, benijdde. Zij benijdde de deugdzame zielerust harer medevrijster, die mengeling van zedigheid en van liefde, die, als 't ware eenen scheidsmuur van eerbied rondom haar optrekkende, haar tegen schamperen spotlach en verachtende blikken beveiligde.
Afgemat van vermoeidheid, verbrijzeld door al de ondergane schokken, week zij naar hare vertrekken, zoodra de etiquette haar zulks veroorloofde. Zij hoopte ook, dat Her- | |
| |
tog albert hare afwezigheid zou opmerken; want zij wilde hem niet aan het denkbeeld gewennen, dat zij haar lot al te standvastig verdroeg.
Weldra verlevendigde zich het Hof door bals, tooneelvertooningen en feesten van allerlei aard. Constance, wier gezondheid zeer aandoenlijk geworden was, verscheen slechts somwijlen op dezelve, en bij die gelegenheden regelde de fijnste tact hare gedragingen ten opzigte van den Hertog. Kiesche voegzaamheid van manieren, afgemetene gepastheid van taal: men zou gezegd hebben, dat zij nimmer een enkel oogenblik buiten haren stand getreden was. Ondertusschen waren hare verbleekte wangen, haar doffer geworden oog, haar kwijnende gang voor Hertog albert zoo vele stille verwijten en zwijgende gebeden. De uitwerking daarvan was berekend: de Hertog kon, te midden van zijn huiselijk geluk, noch zich noch ook haar vergeten.
Door eene zonderlinge noodlottigheid vatte de jeugdige Hertogin voor constance eene teedere genegenheid op. Zij wilde haar aan hare persoon verbinden, en vroeg haar van de Hertogin-weduwe, die haar volvaardig afstond, want met vreugd zag zij de nieuwe gunst, welke hare lievelinge verworven had. Die omstandigheid verdreef het laatste overschot van ongerustheid, dat zij nog mogt behouden hebben. Constance verplaatste dus hare woning naar de bijzondere vertrekken van Hertogin leopoldine, die haar eene kamer deed aanwijzen, niet ver van hare eigene, aan het uiterste eind van een' der vleugels van het paleis gelegen.
Ten gevolge dezer schikking had nu constance veel menigvuldiger gelegenheid den Hertog te zien; zij was er slechts des te behoedzamer om. Sedert verscheidene maanden vermijdde zij zorgvuldig met hem alleen te zijn. Die terughouding verdubbelde, toen de zwangerschap van Hertogin leopoldine officieel werd aangekondigd.
Op zekeren ochtend zat de Hertog in zijn kabinet, toen er aan de deur getikt werd. De arts, van wien wij hierboven gewag gemaakt hebben, trad met geheimzinnige houding binnen.
‘Ik kom uwe Hoogheid een geheim van aanbelang mededeelen. In den afgeloopen nacht heeft constance van waldgrave eenen zoon ter wereld gebragt.’
Van verbazing buiten zichzelven, sprong de Hertog in zijnen zetel op.
| |
| |
‘Eenen zoon! Ik wist niet eens, dat zij zwanger was.’
Het berigt echter was volkomen waar. Constance had hare zwangerschap tot op het laatste oogenblik weten te verbergen. Hare oude voedster was hare eenige vertrouwde, en de arts, door deze geroepen en heimelijk binnengelaten, had de verlossing gelukkiglijk volbragt. Diezelfde arts had de beide Hertoginnen verwittigd, dat constance ernstig ongesteld was en volstrektelijk rust behoefde. Tot hiertoe waren de genomene voorzorgen naar wensch geslaagd; maar zoodra mogelijk moest het kind, moest zelfs de moeder verwijderd worden. De Hertog wist niet, welk besluit hij nemen zou. Onrust, vadervreugd vervulden zijn hart. Hij overstelpte den dokter met vragen; hij wilde constance, hij wilde zijnen zoon zien. Eindelijk werd hij een weinig bedaarder. Men beraamde een plan. Des anderen daags zou het ten uitvoer gelegd worden. Maar nog dienzelfden avond wierp eene onverwachte gebeurtenis al de gemaakte schikkingen overhoop.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|