aan de zielen van die genen, welke wij eenmaal liefhadden, vergund werd weder te keeren en voor ons welzijn te waken? - dat teederlievende en beschermende Geesten bij ons hoofdkussen, wanneer wij rusten, de wacht houden over onze meest hulpelooze uren? - dat schoonheid en onschuld, verwelkt in het graf, nog glimlagchend, ongezien, om ons zweven, zich zelve dikmaals openbarende in onze zalige droomen, waarin wij van nieuws de uren overleven van verleden genot? Een geloof van dien aard is, mijns bedunkens, eene aansporing tot deugd, en doet ons op onze hoede zijn, zelfs in onze verborgenste bedrijveu, van wege de gedachte, dat zij, welke wij eenmaal liefhadden en hoogachteden, onzigtbare getuigen zijn van alle onze daden. Het zal tevens van ons weren dat eenzame en verlatene, hetwelk wij meer en meer moeten ondervinden in onze omzwerving op, en in de beslommering van deze wereld, daar wij die genen, welke met ons vrolijk en vergenoegd rondreisden, een voor een zien wegvallen en verdwijnen. Het geloof aan verschijningen, in dit licht geplaatst, (ik beken het gaarne) is mij streelend; en ik zie in dusdanig geloof niets onbestaanbaars met de gevoelvolle en genaderijke leer van onze Godsdienst, noch tegenstrijdigs met de neiging van ons hart. Er zijn verhuisde zielen, die ik bemind heb zoo als ik nimmer op deze wereld weêr zal beminnen, die mij liefhadden zoo als ik nimmer weêr zal geliefd worden: indien zulke wezens in hunne zalige spheer hunne verkleefdheid behouden aan die betrekkingen, welke hun op aarde dierbaar waren; indien zij belang blijven stellen in de haast voorbijgaande aangelegenheden der sterfelijke bewoners, en het hun vergund is gemeenschap te houden met die genen, welke zij hier op aarde zoo liefhadden, - o! zoo gevoel ik thans, in dit stille nachtelijke uur, dat ik hunne verschijning, welke ik nu slechts in den geest ontwaar, zou kunnen aanschouwen zonder vrees - wat zeg ik! met het onverdeeldste genoegen. Doch zulke
persoonlijke verschijningen zouden al te gelukkig zijn voor aardbewoners, en veelligt de banden ontijdig verbreken, welke ons nog aan deze wereld hechten, de pligten opheffen, welke ons, naar Gods bestel, hier nog te volbrengen overblijven. Ons verblijf hier beneden is bestemd, om voorbijgaande genoegens en langdurige scheiding te ondervinden. De innigste vriendschap - uit welke korte en als verbrokkelde tijdperken