| |
| |
| |
Over de dronkenschap.
(Grootendeels overgenomen uit het: Journal de la Société de la Morale Chrétienne, voor April, 1840. D. 17. No. 4.)
Een uit Lubeck geschreven brief biedt ons de gelegenheid aan, eenige merkwaardige bijzonderheden te verzamelen, met de statistiek der Dronkenschap in verband staande. In denzelven wordt gezegd:
‘De Dronkenschap, sedert eenige jaren, schrikbarende voortgangen gemaakt hebbende onder de arbeidende volksklasse hier ter plaatse, - iets, hetwelk bovenal aan den verminderden handel en scheepvaart en den lediggang van duizenden behoort te worden toegeschreven, - zoo heeft de Senaat een besluit uitgevaardigd, inhoudende: ‘1o. Dat de, bij kroeghouders, wijnverkoopers en distillateurs gemaakte schulden wegens geestrijke dranken, in hunne lokalen gebruikt zijnde, voortaan zullen worden beschouwd als tot de speelschulden te behooren, welke als onwettig, bij de wet, zijn aangenomen, en waaromtrent de regtbanken geene aanklagt kunnen gedoogen. 2o. Dat het aan de bovengenoemde personen verboden wordt, sterke dranken aan beschonkenen te tappen, op straffe van, voor altoos, de bevoegdheid te verliezen, gezegde dranken, in 't klein, te mogen verkoopen.’
De te Lubeck genomen maatregel (aldus vervolgt het Journal) is van hoog belang; dezelve kan ontelbare onheilen verhoeden en groote ongelukken voorkomen, aangezien het kennelijk is, dat eene menigte rampen en het meerderdeel der misdaden aan de Dronkenschap moeten worden toegeschreven.
Ingevolge statistieke opgaven, te Parijs, ten jare 1834, opgemaakt, blijkt, dat, in den loop van gezegde jaar, van de 574 zelfmoorden, een aantal van 108 aan eigenlijke Dronkenschap zijn toe te schrijven; - 55 anderen, door achteruitgang hunner zaken en verlies van hunne kostwinning, waren daarbij in het ongeluk gestort; en is het ver- | |
| |
moedelijk, dat ook daarbij de Dronkenschap eene hoofdrol zal gespeeld hebben.
Onder 236 plotselinge sterfgevallen telde men er 24, als gevolgen van plaatselijke oorzaken, en 212, als door beroerten voorafgegaan. Van deze 212 bevonden er zich 84, (te weten 72 mannen en 12 vrouwen) toen de genoemde kwaal hen trof, in eenen staat van dronkenschap. Vandaar heeft men het besluit afgeleid, dat het meerderdeel van de aan genoemde kwaal overledenen, boven het aangeduide getal van 84, door het onmatig gebruik van sterken drank, zich eenen plotselingen dood heeft op den hals gehaald.
Het gedaan onderzoek heeft tevens doen zien, dat de Dronkenschap eene der blijkbaarste oorzaken van een groot aantal onheilen is, die met voertuigen plaats hebben. Immers heeft men opgemerkt, dat, op een getal van 270 gekwetsten, 110 volslagen beschonken waren, tijdens dat hun, met rijtuig, eenig ongeluk bejegende; terwijl, volgens daarvan opgemaakte staten, van de honderd onheilen met rijtuigen 70 door dronkenschap, 20 door onoplettendheid of onvoorzigtigheid, en 10 door toevallige omstandigheden veroorzaakt werden. Door elkander rekende men het aantal gekwetsten, bij zulke gelegenheden, in het eerste geval op 40, in het tweede op 30, en in het derde op 20 individu's.
Daarenboven is gebleken, dat het aantal ongelukken, aan arbeidslieden van verschillende soort overgekomen, zeer talrijk, en ten jare 1834 tot een cijfer van 282 is geklommen. De oorzaken dier ongelukken opsporende, heeft men ontdekt, dat het meerderdeel van dezelve door voorzigtigheid, of wel door het in acht nemen der matigheid, hadde kunnen worden voorgekomen. Het misbruik van sterken drank, inzonderheid bij de arbeidende volksklasse, als de voorname bron van al die onheilen te beschouwen zijnde, is daarbij tevens opgemerkt, dat de hulp, verleend aan die ongelukkigen, welke zichzelven in het water hadden gestort, doorgaans onvruchtbaar is bevonden bij hen, die in een' staat van dronkenschap verkeerden. In dit geval
| |
| |
is een verwijl van weinige minuten onder water toereikende, om eene onherstelbare verstikking te veroorzaken.
Het onderzoek, in 1835 te werk gesteld, heeft, op 635 zelfmoorden, te Parijs, een aantal van 97 opgeleverd, waarvan de onmiddellijke aanleiding in de dronkenschap gelegen is.
Bij het onderzoek naar de oorzaken van ongelukken met rijtuigen bleek, dat 8 dronkaards in een' zoodanigen staat van wezenloosheid verkeerden, dat zij de rijtuigen niet wisten aan te duiden, die hen hadden onderstboven geworpen; en over het geheel mag men, bij al de ongelukken, die den arbeiders overkomen, en waarvan de oorzaak niet altijd bepaaldelijk is aan te wijzen, veilig aannemen, dat dezelve veel minder zouden zijn, indien de bedoelde individu's een spaarzamer gebruik maakten van geestrijke dranken. Inderdaad, indien men de over den jare 1835 ontworpen tabèl raadpleegt van ongelukkigen, die, door het vallen van ladders, daken of andere hoogten, gekwetst of overleden zijn, zoo zal men daarop 79 van de 315 ambachtslieden (of wel een vierde van het geheel) aantreffen; en dan gewagen wij nog niet van de ongelukken op den openbaren weg, wier aantal 225 beloopt. Nog doen wij opmerken, dat, van de in 1835 plaats gehad hebbende plotselinge sterfgevallen, aan 135 personen, ten gevolge van beroerte, overgekomen, slechts 48 aan eenig physiek ongemak bezweken; de overigen waren dronkaards, of hadden zich het onmatig gebruik van geestrijke vochten tot eene gewoonte gemaakt.
De Dronkenschap is niet alleen de oorzaak van ontelbare ongelukken, maar zij verwekt tevens de grootste wanordelijkheden. Zij is als eene kwaal der zamenleving te beschouwen, de geboorte schenkende aan het meerendeel der misdaden. Een groot aantal diefstallen wordt gepleegd door menschen, die daardoor aan hunne zucht tot den drank pogen te voldoen. Hoe velen zijn er, die, zonder deze rampzalige drift, nimmer eene gevangenis zouden zijn ingetreden!
Wij zijn overtuigd, dat, indien men eene statistiek ver- | |
| |
vaardigde, 1o. van de oorzaken, die de individu's voor de regtbanken der correctionele policie en de geregtshoven voeren, en 2o. van de misdrijven, die de militairen voor de krijgsraden doen verschijnen, men tot het besluit zou worden geleid, dat de Dronkenschap eene ondeugd is, die hen, welke haar volgen, naar het gasthuis, voor de geregtshoven, naar de bagno's of het lijkenhuis (la Morgue) en niet zelden naar het schavot voert. Om het aangevoerde te staven, bedienen wij ons van de laatste woorden, te York, door den ter dood veroordeelden thomas williams, den 12 Augustus 1837, uitgesproken. Deze ongelukkige had, in dronkenschap een' moord gepleegd, en stierf een' geweldigen dood, drie kinderen achterlatende. Voor 't laatst sprak hij de toeschouwers aldus aan: ‘Mijne Vrienden, gij ziet in mij een voorbeeld van de verderfelijke gevolgen der onmatigheid; allen, die het aanschouwen, mogen er voor terugbeven. Zijn er onder u dronkaards? Ongetwijfeld; want ik herken er eenigen onder Ulieden. Welaan, dat zij, deze plaats verlatende, zich naar hunne woningen en aan den arbeid begeven, en de herberg nooit weder bezoeken!’
Dus verre de mededeeling in het genoemde Journal. Wilde men, in navolging van hetgeen te Parijs plaats vindt, ook hier te lande statistieke opgaven, betrekkelijk zelfmoorden, plotselinge stergevallen en ongelukken langs den openbaren weg, door Dronkenschap veroorzaakt of voorbereid, doen opmaken, dan is het te vreezen, dat de uitkomsten ten onzent niet minder treurig en ontmoedigend zouden zijn.
Maar, ontmoedigend? - Neen; immers zou zoodanige crvaring den moed verhoogen van die vrienden der menschheid, welke het zich ter taak hebben gesteld, het steeds toenemend kwaad, zoo veel mogelijk, in deszelfs verderen voortgang te stuiten; en het zou gewis bij hen de hoop verlevendigen, dat het groot aantal van hen, welke thans nog den voortgang des kwaads lijdelijk aanzien, eindelijk uit hunnen rustigen droom mogten ontwaken, en, het gevaar bespeurende, dat het dierbaar bedreigt Vaderland, zich
| |
| |
met hen zouden vereenigen, om het kwade te overwinnen door het betrachten van het goede.
Als maatregelen, welke van wege het Landsbestuur, onder meer anderen, ter stuiting van den invretenden kanker der onmatigheid zouden kunnen aangewend worden, schijnen die, welke de Senaat te Lubeck verordende, alle overweging te verdienen; en wij vermeenen allen grond te hebben, om te mogen vooronderstellen, dat het groot belang der zaak bij ons Gouvernement geenszins uit het oog wordt verloren.
Als bijkomende maatregelen mag men zich van de bemoeijingen der verscheidene Departementen der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, ter wering der onmatigheid, veel goeds beloven, en niet minder van de pogingen, die, ter bevordering van het goede, door elken vriend der menschheid, een ieder in zijnen stand, betrekking en werkkring, met voorzigtig beleid, kunnen aangewend worden. Wij kunnen hier de meerdere verspreiding onder de arbeidende volksklasse van den Volksbode, te Arnhem bij den Boekhandelaar i.a. nijhoff verkrijgbaar gesteld, niet genoeg aanbevelen. Immers door redelijke overtuiging werkt men doorgaans het krachtigst op het gemoed van den mensch; en hoe groot is het aantal onmatigen, die den afgrond niet kennen, aan wiens steilen rand zij bewusteloos omdolen! Wij doen dan, voor 't minst, het onze, in het ootmoedig vertrouwen, dat de God der Liefde onzen arbeid niet ongezegend zal doen zijn.
Dat de uitgebreidheid en het moeijelijke der onderneming niemand terughoude, veel minder afschrikke! Door traagheid, onwil en spotlust moge die taak verzwaard worden; maar in het gevoel harer moeijelijkheid ligt het denkbeeld harer onuitvoerbaarheid geenszins opgesloten; en elke vooruitgang op den goeden weg is eene zekere aanwinst voor de menschheid. Tijdgenoot en nakomelingschap wekken ons op, met verstand te ijveren, om de rijke springbron van zooveel tijdelijk en eeuwig wee in haren gevaarlijken loop te stuiten, en, waar dit hoogstbezwaarlijk zij, dien loop zoo min schadelijk te maken als immer mogelijk is.
| |
| |
Dat de vrienden van menschheid en Godsdienst, zedelijkheid en deugd, in één woord alle regtgeaàrde vaderlanders, zich daartoe vereenigen, en een iegelijk doe, wat zijne hand te doen zal vinden!
W |
|