Nieuwe dievenstreek.
Onlangs verschijnt 's morgens vroeg een goed gekleed heer aan het bureau van den schouwburg te Brussel, en verneemt met ongeruste haast, of men 's avonds te voren in de zaal niet iets van waarde gevonden heeft; hij had, zeide hij, eene doekspeld van briljanten verloren, herinnerde zich, dezelve bij het plaatsnemen in den schouwburg nog gehad te hebben, en had ze niet meer, toen hij in zijn hôtel terugkwam. Daar men hem zijne vraag met neen beantwoordt, schijnt de vreemdeling zeer aangedaan, en beklaagt bitter zijn verlies, alzoo de doekspeld van groote waarde is. Hij vraagt om raad, hoe hij het moet aanvangen, om zijn kleinood bij openbare aankondiging terug te vragen; en daar hij overtuigd is, hetzelve in den schouwburg verloren te hebben, hoopt hij, dat de directie hem wel veroorloven zal, den vinder aan haar te verwijzen. Dit zijn verzoek hem toegestaan zijnde, magtigt hij de directie, om aan den vinder eene belooning van 200 francs te betalen, geeft eene naauwkeurige beschrijving zijner speld, en neemt zijn afscheid. Het duurt niet lang, of men ziet werkelijk briefjes aanplakken, inhoudende dat er eene briljanten doekspeld in of om-