Een nieuw en treffend voorbeeld van de schranderheid des olifants.
Een Engelsch Officier in de Oostindiën bezat eenen Olifant, dien hij zorgvuldig verpleegde, zoodat hij doorgaans bij de ruime voedering van denzelven tegenwoordig was. Eene verre reis moetende doen, beval hij deszelfs oppasser het dier bijzonder aan. Maar de eigenbaat diens mans verleidde hem weldra, om het dagelijksch rantsoen des Olifants zoo zeer te verminderen, dat zijn meester, bij de terugkomst, den vermagerden lieveling naauwelijks herkende; terwijl het den trouweloozen verzorger niet aan logens ontbrak, om alle vermoeden van zich af te weren. De blijdschap van het arme beest intusschen, toen het zijnen heer wederzag, was onbeschrijfelijk. Toen de gewone tijd van voederen verscheen, waarbij de Officier wederom tegenwoordig was, en den Olifant alzoo het volle rantsoen werd voorgezet, deelde het schrandere dier de portie in tweeën, at de eene helft gretig op, zag zijnen meester veelbeduidend aan, en ging vervolgens zeer bedaard in zijn' stal. Deze pantomime was zoo duidelijk, dat de Officier terstond den bedriegelijken knecht onder handen nam, die dan ook, overtuigd en getroffen, zijn vergrijp beleed.