van woede staat te schuimbekken. Eensklaps wordt hem berigt, dat er een heer is, die hem over eene zaak van gewigt verlangt te spreken. Hogarth verwondert zich over dit hem zoo laat in den avond gebragt bezoek; doch hij veroorlooft den vreemdeling binnen te laten.
De deur gaat open.... van schrik beeft de schilder terug. Fielding, fielding in levenden lijve staat voor hem en begroet hem statiglijk! - Hogarth geloofde niet in het minst aan spoken; hij wrijft zich de oogen, ziet nog scherper toe: het is en blijft fielding; en reeds had de van den doode verrezen Auteur plaats genomen, en scheen te wachten, dat hij zijn afbeeldsel beginnen zou, toen nog altijd de schilder de verbazing en angst, die hem bevangen hadden, niet kon vermeesteren.
Het verschijnsel scheen ongeduldig te worden.
‘Spoed u, hogarth!’ riep het met eene holle stem; ‘ik moet naar mijn donker verblijf terug.’
Dus aangesproken, verloor de schilder geheel het bewustzijn, en het spook moest hem met eene waterflesch, waaruit het zijn aangezigt besprengelde, te hulp komen.
Toen hogarth hierop weder tot zichzelf gekomen was, vervolgde de geest met eenigzins zachtere stem: ‘Verschrikt u het gezigt van den dood dan zoo zeer, dat het u buiten staat stelt, iets tot den roem van eenen ouden vriend bij te dragen?’
De kunstenaar, bij wien de aandoening, door dit beroep op de vriendschap gewekt, eenigermate den schrik verdreef, greep zijne crayons, en haastte zich, om, naar dit zonderling origineel, het beeld van fielding te schetsen. Toen hij geëindigd had, naderde het verschijnsel, bezag de teekening, en sprak: ‘Zoo is het goed; en nu,’ ging hij voort, ‘nog een handdruk aan de schim van uwen vriend, eer zij u vaarwel zegt!’ Daar hogarth zich juist niet zeer haastte, den spreker dit bewijs van vriendschap te geven, greep deze zelf zijne hand, en drukte die met zulk eene kracht, dat de schilder volkomen overtuigd moest worden, dat de spoken geenszins van zoo onligchamelijken aard zijn, als men gewoon is van hen te verhalen. Doch nu verdween plotseling fielding's gestalte, en in derzelver plaats zag hij die van den tooneelspeler garrick, den waardigen voorsteller van shakespeare's helden, die in staat was zoo volkomen eene heerschappij over zijne gelaatstrekken te oefenen