Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 614]
| |
aan den dag gelegd heeft. Zijn vader, aanvankelijk Advocaat-generaal, daarna eerste President van het Cour des Aides, eindelijk Kanselier van Frankrijk, een deugdzaam en uiterst ijverig man, die in geenen deele de meening koesterde, dat voorname geboorte bij gewigtige staatsambten eigene verdiensten vervangen kan, deed hem slechts als substituut van den Procureur-generaal aanstellen. Doch de onbeduidendheid van dezen post belette malesherbes niet, zich bij elke gelegenheid, waarin het algemeene welzijn betrokken was, met roem te onderscheiden. In zijn vierentwintigste jaar werd hij Parlementsraad, en vijf jaren daarna, in 1749, kreeg hij regt van overleving op de plaats van zijnen vader, als eersten President bij het Cour des Aides. Op den 14 December 1760 volgde hij hem daarin op. Hier toonde hij die edele onverzettelijkheid, welke sedert eene lange reeks van jaren het kenmerk der lamoignons geweest was. Een ambt, in hetwelk zich anderen vergenoegd hadden met het welzijn van enkelen te behartigen, werd voor hem een werkkring ten dienste van het algemeene nut. Op zijnen regterstoel ontmaskerde hij de verborgene roofzucht der financiers, trad als aanklager tegen de staatzucht van eervergetene Ministers op, wees de gewelddadige aanmatigingen der willekeur terug, deed aan eenen oudgeworden Koning, die door zijne vadzigheid vrijen teugel aan de dwingelandij vierde, gepaste vertoogen, en vorderde teruggave van de regten des volks. Met welk eene veerkracht hij zich tegen misbruiken verzette, en hoe rondborstig hij het volk durfde beschermen, kan de navolgende taal bewijzen, toen hij protest inleverde tegen eene verhoogde belasting, welke de Ministers wilden invoeren. Hij schreef aan den Koning: ‘Het is geen tijd meer, Sire, u de bedenkingen uwer geregtshoven te onthouden, welke men gepoogd heeft te ontduiken. Deze voorstellingen zijn het eenige overschot der vrijheid, vroeger door het volk bezeten, om zich bij deszelfs beheerschers te doen hooren, wanneer er van nieuwe belastingen sprake was. Ook dit overblijfsel wordt thans als een lastige dwang beschouwd, van welken men zich moet en wil ontslaan; en bij dit voornemen onderzoekt men niet, op welk eene wijs de op te leggen lasten voor een volk het ligtst te dragen worden; men overpeinst alleen, | |
[pagina 615]
| |
hoe men de registrering dier belastingen kan ontduiken. Men wil de vertoogen uwer geregtshoven vermijden; men heeft ook alle reden om dezelve te vreezen, daar zij de ellende van een uitgezogen volk, hetwelk meêdoogenloos aan de hebzucht der financiers ter prooije gegeven wordt, aan den dag zouden brengen. Niemand kan zeggen, dat eene eenige financiéle operatie, op welke wijs ook, aan het volk tot verligting strekt, daar men zich alleen met de behoeften van het oogenblik bezig houdt; daar men alle bedenkelijke kunstgrepen aanwendt, om voormalige heffingen weder in gebruik te brengen, even alsof de ontdekking van eene verouderde en vergetene belasting voor uwe Majesteit eene verovering ware; daar men, midden in vredestijd, de opbrengsten vermeerdert, en desniettemin de schulden van den Staat nog blijven aangroeijen.’ Bij deze gelegenheid beperkte malesherbes zich slechts, den Koning met onversaagde vrijmoedigheid zijne meening te verklaren; maar tijdens de voorvallen te Varennes, toen men zijner voorstellingen geen gehoor gegeven had, ontzag hij zich niet, aan de magtigste gunstelingen openlijk zijne verachting te toonen, hetgeen veel gevaarlijker en daarom ook des te moediger was. Hij moest de brieven van genade, die door slinksche wegen tegen alle regt verkregen waren, doen registreren. Toen sprak hij van zijnen regterstoel de beschuldigden, die voor hem stonden, in tegenwoordigheid van vele getuigen, dus aan: ‘De Koning verleent ulieden genade; het geregtshof heeft dezelve geregistreerd. Verwijdert u! De straf is u kwijtgescholden, maar de misdaad kleeft u onuitwischbaar aan.’ De beschuldigden waren allen beschermelingen der Ministers. Zoo veel kracht van karakter moest noodwendig, onder eene zoo diep vervallene regering als die van lodewijk den XV, gevreesd, maar ook gestraft worden. Hij verloor, tevens met al de overige leden van het geregtshof, zijn ambt, en werd daarenboven nog verbannen. Thans wijdde malesherbes zich in zijne afzondering uitsluitend aan de wetenschappen, en vond daarin eene onuitputtelijke-bron van troost en opgeruimdheid. Toen lodewijk de XVI aan de regering kwam, werd de verbanning van malesherbes opgeheven. Hij keerde in zijn vaderland terug, en nam deze gelegenheid te baat, om nutte waarheden te verkondigen, even alsof hij de treurige gevol- | |
[pagina 616]
| |
gen daarvan nog nimmer ondervonden had. Het lag echter in zijn karakter, om bij zijne handelingen nimmer zijn persoonlijk voordeel in aanmerking te nemen. Wanneer hij van de regtmatigheid eener onderneming overtuigd was, hield hij het voor misdaad, dezelve na te laten, en dacht nimmer aan het daarmede verbonden gevaar. Hierdoor trok hij de oplettendheid van lodewijk den XVI tot zich. De Koning benoemde hem op den 12 Julij 1775 tot eersten President van het Cour des Aides, en nog in die zelfde maand werd hij Minister en Staatssecretaris in het departement van Parijs. In den beginne weifelde hij, of hij weder in het ambtsleven treden wilde; maar de gedachte, dat hij in hetzelve meer nuts kon doen dan in zijne afzondering, ruimde alle bedenkingen uit den weg. Hij dacht, even als montausier: ‘Ik ga aan het hof, maar ik zal er de waarheid zeggen.’ En hij hield woord. Hij werd hierop van zijnen Presidentspost ontbonden, om als Staatsminister zich geheel aan dat gewigtig ambt te kunnen toewijden. Zijne eerste verrigting was, de gevangenissen te onderzoeken, en hij begon met de Bastille. Onder al de gevangenen vond hij er slechts twee, die zulk een lot niet verdiend hadden. Hij zelf moest zich verwonderen, dat de lettres de cachet niet meer misbruikt waren. Beide deze gevangenen kregen hunne vrijheid terug, en ten gevolge zijner bevelen werden ook de overigen menschelijker behandeld, en hun lot voor hen dragelijker gemaakt. Hij deed hierop in den ministerielen raad den voorslag, dat al de lettres de cachet eerst door een geregtshof bekrachtigd zouden moeten worden, als wanneer misbruik zeer zelden plaats hebben, zoo niet geheel verdwijnen zou. Doch deze voorslag vond zoo veel tegenkanting bij de talrijke personen, die wanen hun aanzien alleen op vrees te kunnen gronden, dat het bij het oude bleef. In zijne hoop teleurgesteld, om zijn vaderland en de menschheid naar zijnen wensch te kunnen dienen, verzocht hij reeds op den 12 Mei 1776 om zijn ontslag. Zijn verzoek werd hem toegestaan. Hij deed vervolgens eene reis door Frankrijk, en bezocht daarna Italië, Zwitserland en Engeland. Geheel onverwacht riep de Koning hem in zijnen ministerielen raad terug. Hij nam, wel is waar, deze roeping aan, doch liet dien werkkring weldra weder varen; want het staatsbestuur bevond zich in handen | |
[pagina 617]
| |
van personen, die slechts door zijnen geachten naam eenen steun aan hunne gewelddadigheden wilden geven. Hij keerde in de eenzaamheid terug, en leefde voortaan op het land. Hier hield hij zich met het landmansbedrijf bezig, en zond aan de Maatschappij van Akkerbouw, die hem tot medelid gekozen had, verscheidene doordachte verhandelingen over bijzondere takken dier wetenschap. Dan, nu troffen ook hem de stormen der omwenteling. Hij vernam het gevangenzetten van lodewijk den XVI. Het is bekend, hoe edelaardig hij aanbood, des Konings verdediging op zich te nemen. De uitkomst bekroonde zijne heldhaftige vroomheid niet: Lodewijk's onschuldig hoofd viel onder de guillotine. Later trof ook malesherbes zelven, helaas! hetzelfde vreeselijke lot, en met het bewustzijn van een rein geweten besteeg hij kalm het schavot.Ga naar voetnoot(*) Opmerkingen, gedachten en stellingen van zulk eenen man, welke zich door waarheid en scherpzinnigheid onderscheiden, zullen, vertrouwen wij, onzen Lezeren welkom zijn, vooral daar zij uit afzonderlijke, zelfs in Frankrijk schaars bekende gedenkschriften, en wel inzonderheid uit twee opstellen over den burgerlijken toestand der Protestanten in Frankrijk getrokken zijn, welke malesherbes aan lodewijk den XV overhandigd had.
(Men zoeke die in No. XIII.) |
|