| |
| |
| |
De noordoostelijke kust van Siberië.
De noordelijke grenzen van Aziatisch Rusland zijn nog zoo weinig bekend, dat elke mededeeling welkom moet zijn, die eenig licht over dit gedeelte van den aardbol verspreidt. Belangrijk is alzoo ook het verhaal der reize, die door den Russischen zeeöfficier von wrangel op bevel van zijn Gouvernement is ondernomen, om de noordoostkust van Siberië te onderzoeken. Van 1820 tot 1824 besteedde hij aan dit onderzoek, waarvan eerst onlangs een berigt in eene Duitsche vertaling is verschenen. Wij willen een en ander hieruit mededeelen.
De ondervinding had genoegzaam bewezen, dat men, uit hoofde van de groote menigte van drijfijs, gedurende den zomer niet kon hopen de poolzeeën te kunnen bevaren. Men moest dus den winter tot het tijdvak der werkzaamheden kiezen, wanneer de oeeaan met eene vaste ijskorst zou zijn bedekt, over welke men met sleden, door honden getrokken, zou kunnen reizen. Von wrangel zou zich derhalve naar Nishnei-Kolymsk begeven, welke plaats drie jaren lang het middelpunt zijner verrigtingen zou uitmaken.
Den 23 Mei 1820 verliet hij Petersburg, begaf zich naar Moskou en van daar naar Irkoutsk, waar hij omstreeks het midden van Mei aankwam en eene maand vertoefde. Hij trok van daar naar Kotchouga, het punt, waar de Lena bevaarbaar wordt. Van uit deze plaats worden alle koopwaren en ladingen van de kroon te water naar de verschillende punten gezonden, die langs de Lena liggen. Men gebruikt daartoe twee soorten van vaartuigen, waarvan het eene pavoski en het andere angarki wordt genoemd. Het eerste is een groot en lomp vaartuig, waarop zware lasten worden geladen, en dat, te groot om de rivier weder op te varen, wordt gesloopt en als brand- of timmerhout wordt verkocht. De angarki, die veel kleiner zijn, keeren naar Kotchouga terug. Reizigers bedienen zich gewoonlijk van kleine booten, die door middel van
| |
| |
riemen worden voortgestuwd. Ziet daar het eenige middel van gemeenschap in een land, waar de bewoonde plaatsen dikwijls honderden van wersten van elkander zijn verwijderd, en waar de noordelijkste posten niet kunnen bestaan, indien de levensmiddelen hun niet geregeld uit de zuidelijke streken worden aangevoerd. Siberië wordt doorsneden van de schoonste rivieren; maar men maakt van deze weldaad der Voorzienigheid weinig gebruik. De noodzakelijkste levensbehoeften en eenige artikelen van weelde, zoo als meel, zout, suiker, thee, tabak en grof laken, worden te scheep verzonden, bij het eindigen van de jaarmarkt van Yakoutsk; maar deze eindigt eerst in het laatst van Augustus, en de benedenrivier Lena bevriest gewoonlijk reeds in September, zoodat het dikwijls gebeurt, dat de rivier digt geraakt, voordat de vaartuigen de plaats hunner bestemming kunnen bereiken. Dan moeten de onmisbaarste voorwerpen te land worden vervoerd, waardoor de prijs zoodanig wordt verhoogd, dat alleen de rijken zich daarvan voorzien kunnen. De minder gegoeden zijn dan aan het vreeselijkste gebrek ter prooije. Eene enkele stoomboot zou al deze bezwaren doen ophouden, en de schepen in minder dan eene maand tot aan de noordelijkste posten slepen.
Yakoutsk is de eerste plaats, die den reiziger het voorkomen doet kennen van noordelijk Siberië. Deze stad ligt in eene opene vlakte op den linkeroever der Lena. In de breede straten ziet men slechts armoedige huizen of hutten met paalwerk omgeven. Nergens ontdekt men eenen enkelen boom of struik. Niets duidt hier den zomer aan, dan alleen het gemis van sneeuw. Het is intusschen eene bloeijende stad, en de weelde wint er hand over hand veld. Onder de verbeteringen behoort het gebruik van glasruiten, althans gedurende den zomer; want des winters is men genoodzaakt, het glas door stukken ijs te vervangen, omdat het eerste tegen eene Siberische koude niet bestand is. Zachtgeknede sneeuw dient als stopverw en sluit de buitenlucht geheel af. Yakoutsk telt vierduizend inwoners, en is het middelpunt van den binnenlandschen handel, waar
| |
| |
de kostbaarste pelterijen, zeepaardtanden enz. worden ter markt gebragt, en waar gedurende den korten zomer voor verscheidene millioenen roebels wordt verhandeld.
Op zijne reis van Yakoutsk naar Nishnei-Kolymsk had von wrangel menige gelegenheid, om de Yakouten, de oorspronkelijke bewoners van dit gedeelte van Azië, te leeren kennen. Hun voorname rijkdom bestaat in vee, en de kudden van enkelen worden op eene waarde van 500,000 roebels geschat. De groote voordeelen, die zij van het verkoopen van pelterijen van de Russen trekken, hebben hen doen besluiten, zich aan de jagt over te geven, en zij hebben zich daardoor tegen de strengheid van het klimaat niet weinig gehard. Hun ligchaam schijnt onaandoenlijk voor de koude van eenen Siberischen winter. Als zij eten, is de verschrikkelijke hoeveelheid voedsel, die zij verslinden, naauwelijks geloofelijk; terwijl zij ook weder verscheidene dagen kunnen vasten, zonder daarvan eenigen hinder te gevoelen. Gestremde melk, ossen- en paardenvleesch maakt hun voornaamste voedsel uit; vet is hunne geliefkoosde lekkernij; zij gebruiken het onder allerlei vorm. Talk en traan verslinden zij even gretig als boter; of het versch of sterk, raauw of gesmolten is; de Yakout ziet niet op de hoedanigheid, maar op de hoeveelheid; hij zal de eene kaars na de andere opeten, de eene kruik olie na de andere leegdrinken, tot dat hij de mildheid van zijnen gastheer heeft uitgeput.
Vrouwen zoowel, als mannen, rooken gaarne, en geven de voorkeur aan den sterksten tabak uit Circassië. Zij zijn gewoon, den rook in te zwelgen, hetgeen hun eene soort van bedwelming en dronkenschap veroorzaakt, die hen dikwijls gevaarlijk maakt.
Hunne woningen zijn verschillend naar het jaargetijde. In den zomer leven zij onder ligte, kegelvormige tenten, van wilgenschors gemaakt; deze wordt eerst door koking geweekt, en vervolgens worden de stukken aaneengenaaid, en vormen eene soort van stof, die van verre naar grof linnen gelijkt. Met den aanvang des winters begeeft zich de Yakout naar zijne warme yurt. Dat is eene soort van pira- | |
| |
mide, bestaande uit dunne planken, die met eene dikke laag kleiachtige aarde zijn bedekt, waarover weder plaggen worden gelegd. Men laat kleine openingen als vensters, en plaatst daarin dikke stukken ijs. De bodem van de yurt is gewoonlijk drie of vier voet boven den grond verheven, en de meest gegoeden bedekken hem met planken. De grootte der yurt hangt af van het aantal bewoners. Breede banken staan langs de wanden, en dienen des daags als zetels, des nachts als ligplaatsen. Een klein beschot scheidt de slaapplaats der verschillende echtparen vaneen. In het midden der hut is de tchouval, eene soort van open haard, met een' schoorsteen, die boven het dak uitsteekt. Dag en nacht brandt daar het vuur, dat zoowel dient om het gebouw te verwarmen, als om de spijzen te bereiden en de lucht te ververschen in een verblijf, dat onophoudelijk van allerlei stank is doortrokken, en waarin men aan alles behalve aan zindelijkheid denkt. Niet verre van de hut zijn de stallen voor de koeijen, die het voorregt genieten van des winters een overdekt verblijf te hebben en met hooi te worden gevoerd; zelfs worden zij in de hut gebragt, wanneer de koude buitengewoon sterk is. De paarden daarentegen zijn daarvan geheel verstoken; zij blijven altijd in de opene lucht, en moeten met hunne pooten de sneeuw wegkrabben, om daaronder eenig verwelkt gras te vinden.
De Yakouten zijn zoo gehard tegen de guurheid des weders, dat zij zich op verre reizen begeven, zonder andere kleederen mede te nemen, dan die, waarmede zij zich te huis zijnde bedekken. Zij slapen onder den blooten hemel, en spreiden slechts een paardendek over de sneeuw uit, terwijl hun houten zadel hun tot oorkussen verstrekt. Von wrangel verhaalt, dat hij hen dikwijls in diepen slaap heeft gevonden bij eene koude van 20o Réaumur. Het vuur was lang uitgegaan; hun kleed van bontwerk was afgevallen, en eene dikke laag rijm bedekte hun half naakt ligchaam. Zelfs in Siberië dragen zij den naam van ijzeren mannen.
De bergen van Verkhoyansk, die onze reiziger overtrok, vormen den scheidsmuur tusschen de wateren, die aan de
| |
| |
eene zijde in de Lena, aan de andere in de Yana vloeijen. Men ziet daar ook eene opmerkelijke verandering in den plantengroei. De pijn en den houden hier op; populier en wilg blijven tot op den 68o noordelijk, maar vertoonen zich hooger op enkel als heesters.
Sachiversk is een klein vlek aan de rivier Indighirka, en bestaat slechts uit eene kerk en vier of vijf hutten. De eenige bewoners zijn de pope, pater michael, zijn broeder, een postmeester en twee Russische huisgezinnen. Deze vader michael heeft in den nederigen staat, waarin hij zijn leven heeft doorgebragt, zijnen naam toch bekend en geacht weten te maken door den ijver, waarmede hij zijne herderlijke pligten heeft volvoerd. In 1820 was hij 87 jaren oud, en had daarvan zestig jaren in zijne afgelegene parochie doorgebragt. Gedurende dien tijd heeft hij meer dan vijftienduizend Yakouten, Tunguzen en Youkahiren niet alleen gedoopt, maar ook in de Christelijke Godsdienst onderwezen, en door zijne leerredenen, zijne raadgevingen, en vooral door zijn voorbeeld, hunnen maatschappelijken en zedelijken toestand niet weinig verbeterd. De jaren hadden den ijver van dezen apostel van Siberië niet verkoeld, en, de gevaren en de strengheid des klimaats trotserende, doorreisde hij nog jaarlijks geregeld eenen omtrek van 2000 wersten (omstreeks 666 mijlen), om de pligten van zijn geestelijk ambt te vervullen. Niet geheel echter hielden zijne priesterlijke pligten hem bezig. Hoe oud hij ook was, hij ging nog op de bergen ter jagt, en zijn geweer hielp zijne kleine inkomsten vergrooten. Hij had ook een' kleinen moestuin weten in orde te brengen, waarin hij aardappelen, rapen, kool en eenige andere Europesche groenten teelde, die anders slechts bij name in die noordelijke streken bekend zijn.
Naarmate onze reiziger meer noordelijk kwam, werd de koude hoe langer zoo feller, en, ofschoon het nog pas het midden van October was, stond de thermometer toch reeds op 29o koude van Reaumur, voordat hij Sreden-Kolymsk had bereikt. Hij begreep derhalve, dat het tijd werd, om aan zijn winterkostuum te denken, hetgeen hij aldus be- | |
| |
schrijft: ‘Boven mijn gewoon reisgewaad trok ik een buis met mouwen aan, waarvan de borst met het bont van den zilvergrijzen vos was gevoerd. Mijne voeten bedekte ik met een dubbel schoeisel van zeer zacht rendiervel, en daarover trok ik groote laarzen of torbassy van dezelfde stof. Als ik te paard steeg, voegde ik daarbij kniestukken, nakolenniki genoemd. Eindelijk had ik nog de kukhlanka of overjas; dit was eene soort van zak met mouwen, gemaakt van dubbel rendiervel, met het bont naar binnen, en uitloopende in eene bonten kap van achteren. Daarenboven waren er verscheidene stukken, om het gelaat te beschermen, zoo als de nanosfnik voor den neus, de naborodnik voor de kin, de naoushnik voor de ooren, de nalobnik voor het voorhoofd, enz. Eene groote muts van vossenvel met lange oorlappen voltooide mijn kostuum. Deze kleeding hinderde mij zoodanig, dat ik de hulp van mijnen knecht noodig had, om te paard te stijgeu. Gelukkig is het bont van het rendier zeer ligt, wanneer men deszelfs digtheid en warmte in aanmerking neemt. Anders ware het onmogelijk, den last van zooveel bont te dragen.’
Nishnei-Kolymsk is een ellendig visschersdorp, bestaande in eene kerk en tweeënveertig huizen of hutten, waarin de bewoners komen schuilen gedurende hunnen winter van negen maanden, maar die geheel verlaten zijn gedurende den tijd, dien zij hunnen zomer gelieven te noemen; want dan gaat de geheele bevolking ter visscherij en ter jagt. Het vleesch der rendieren, op welke zij vooral jagt maken, levert hun wintervoorraad op, wanneer het bevroren is. Zonder eenige beschutting blootgesteld aan de ijzige winden, die van de pool waaijen, heeft dit dorp een ruwer klimaat, dan de ligging schijnt aan te duiden. Op den 2den November, den dag, waarop von wrangel aankwam, daalde de thermometer tot 32o koude Reaumur, en, ofschoon in den zomer de warmte klimt tot 18o boven het nulpunt van Reaumur, is de middelbare temperatuur 8o koude. De Kolyma raakt meest digt in de eerste week van September, en in de maand Januarij daalt de thermometer tot 43o koude van Reaumur. Dan wordt zelfs de
| |
| |
ademhaling pijnlijk, en een damp stijgt op boven de oppervlakte der sneeuw. Deze vreeselijke koude gaat meestal gepaard met een' dikken nevel, en een heldere hemel is zeldzaam in den winter. Gedurende achtendertig dagen komt de zon niet boven den horizon, en gedurende tweeenvijftig dagen gaat zij niet onder. De zomer zelf heeft weinig bekoorlijks; want in de eerste dagen van Julij verschijnen de muggen en muskiten in zulke ontelbare legioenen, dat zij den hemel verduisteren. Men brandt dan groote vuren van mos en drooge bladeren, en in den rook daarvan komen de menschen en de dieren zelfs eene schuilplaats zoeken tegen deze ondragelijke kwelling. Deze insekten zijn intusschen van groote dienst voor de goede bewoners van Nishnei-Kolymsk, omdat zij de wilde rendieren noodzaken, de bosschen te verwisselen voor de opene heidevelden. Bij duizenden gaan zij in dien tijd naar de zeekust, waar de jagers hen met gemak schieten, vooral op het oogenblik, waarop zij de rivieren overzwemmen.
De plantengroei beteekent schier niets in deze noordelijke streken. De vrouwen plukken eenige beziën in het goede saizoen; maar buitendien groeit er schier geene enkele plant, die den mensch tot voedsel kan dienen. De grond ontdooit er nooit geheel, en, indien zich hier en daar eenige kromme en schrale struikgewassen vertoonen langs de oevers van het meer Kolyma, hunne wortelen dringen niet in den grond, maar kruipen langs de oppervlakte, alsof zij bevreesd zijn voor de ijskorst, die zij dieper zouden vinden. Eenige wilde bloemen versieren het veld in den zomer; de roos en het vergeet-mij-niet bloeijen voor den sentimentelen minnaar, indien er dergelijke kunnen worden gevonden in een oord, waar de geheele natuur als met een altoosdurend lijkkleed is bedekt; want de noordewind brengt zelfs in het midden van den zomer altijd sneeuwjagt mede.
Wij zullen nu de manier beschrijven, waarop de bewoners van de oevers der Kolyma de verschilende jaargetijden doorbrengen. Beginnen wij met de lente. De visscherij maakt hunne voornaamste bezigheid uit, en men kan zelfs
| |
| |
zeggen, dat het bestaan der geheele bevolking daarvan ashangt. Doch, daar de ligging van Nishnei-Kolymsk daarvoor niet gunstig is, zijn de inwoners genoodzaakt, zich naar andere gedeelten der rivier te begeven, waar de vischvangst overvloediger is. Zoodra de winter voorbij is, verlaten zij hunne woningen, om eene geschikte plaats op te zoeken, waar zij hunne balagans of zomerhutten kunnen opslaan. Tegen het midden van Mei verlaat de geheele bevolking de stad, wier bewaking zij toevertrouwt aan eenen enkelen Kozak en een paar oude vrouwen, die om hare jaren de overigen niet kunnen vergezellen.
De lente is het jaargetijde, dat de meeste bezwaren aanbrengt. De voorraad, die gedurende den zomer en den herfst is verzameld, raakt uitgeput, en de visch verschijnt dikwijls niet dadelijk. Dan openbaart zich de hongersnood met al zijne verschrikkingen. Tunguzen en Youkahiren belegeren in grooten getale de Russische dorpen, om eenigen onderstand te smeeken. Bleek en mager dolen zij rond, en verslinden gretig alles, wat hun in handen valt, beenderen, vellen, stukken leder. De bewoners dier dorpen zelve zijn doorgaans niet gelukkiger, en hebben dikwijls geen ander voedsel meer, dan het overschot van het voeder, dat zij voor hunne honden hebben bestemd, zoodat een groot aantal van deze trouwe en nuttige dieren jaarlijks omkomt. Het Gouvernement heeft magazijnen opgerigt, waar men meel kan koopen op zes maanden erediet; maar de kosten van vervoer verhoogen den prijs zoodanig, dat slechts de meest gegoede bewoners daarvan gebruik kunnen maken.
Op het oogenblik, als de nood ten top is gestegen, komt de hulp; er verschijnen ontelbare vlugten van vogels, zwanen, ganzen, eenden enz. Zij kondigen de lente aan. Jong en oud, mannen en vrouwen wapenen zich oogenblikkelijk met geweren, bogen en stokken, om zooveel vogels te dooden, als mogelijk is. In de maand Junij breekt het ijs op, en eene menigte van visschen vervult de rivier. Maar ter zelfder tijd worden de ongelukkige bewoners dezer streken door een nieuw onheil bedreigd. De ijs- | |
| |
schollen, niet snel genoeg naar zee afdrijvende, stapelen zich opeen, en veroorzaken geweldige overstroomingen, waarbij het water tot aan de daken der huizen oprijst. Wanneer het weder binnen de oevers is getreden, begint de visscherij met netten. Visch maakt hier het voornaamste voedsel uit voor mensch en dier, en voor het honderdtal van huisgezinnen, die Nishnei-Kolymsk bewonen, zijn ten minste drie millioen haringen noodig. Behalve dezen visch vangt men nog anderen, zoo als de nelma, eene zalmaardige forel. De eerste visschen, die gevangen worden, zijn doorgaans mager, en worden tot voedsel voor de honden gebruikt. Zij worden opengemaakt, de ingewanden worden er uit genomen, en de visch zelf in de lucht gedroogd. De ingewanden leveren olie of traan op, die in de keuken en ter verlichting dient.
De beste tijd, om vogelen te vangen, is de ruitijd, omdat zij dan, hunne veren verliezende, niet zoo goed kunnen vliegen. In de laatste jaren is deze jagt vrij wat minder geworden. Duizende ganzen bragten de jagers soms op éénen dag mede; nu zijn zij tevreden, als zij er zoo velen vangen gedurende den ganschen jagttijd.
Terwijl de mannen jagen en visschen, maken de vrouwen van het goede weder gebruik, om beziën en geurige kruiden op te zamelen. De beziënpluk is een tijd van vreugde, even als de wijnoogst in zuidelijker streken. De jonge meisjes houden zich met geheele troepen daarmede bezig, en brengen den nacht in de open lucht onder zang en dans en ander onschuldig vermaak door. Om de bessen te bewaren, giet men er koud water over, dat men laat bevriezen, en zoo maken zij eene der meestgezochte lekkernijen uit in den winter. Behalve de beziën, verzamelen zij ook de makarsha, een meligen wortel, dien men in groote hoeveelheid in de onderaardsche magazijnen der veldmuizen vindt. Het schijnt, dat de meijses eene bijzondere gave bezitten, om de voorraadschuren dezer kleine dieren op te sporen.
Zoodanig is de leefwijze dezer volken gedurende den korten zomer. Tevens hebben zij nog andere bezigheden.
| |
| |
Hunne hutten, hunne booten moeten hersteld worden; de 7500 vallen moeten in orde worden gebragt, die de Russen van Nishnei-Kolymsk in de omstreken uitzetten, die zij acht of tien malen gednrende den winter nazien, en waarin zij meestal marters en vossen vangen. Anderen maken jagt op den eland, het wilde rendier of het wilde schaap, of wagen zich aan den strijd met den beer. De beerenjagers zijn de helden van de Kolyma, en de verhalen hunner stoutmoedigheid verkorten den langen winternacht.
In de meeste landen is de hond de getrouwe vriend der menschen; maar in Siberië zou de mensch zonder de hulp van dit onschatbare dier niet kunnen leven. Het is het eenige trekdier dat men bezit. Men spant den hond voor de ligte slede, die vrij zwaar geladen wordt, en waarin de bewoners dezer landen des winters groote reizen doen. De Siberische hond heeft veel overeenkomst met den wolf. Hij heeft een' langen, puntigen snoet, regte ooren, een' langen, harigen staart. Sommigen zijn bedekt met kort haar; bij anderen is dit haar langer en zeer digt. Kleur en grootte zijn zeer onderscheiden; maar de grooteren alleen kunnen voor de sledevaart dienen. Hun blaffen gelijkt naar het gehuil van den wolf. In den zomer graven zij gaten in den bevrozen grond, om zich te verfrisschen, of brengen gansche dagen in het water door, om zich aan de beten der muggen te onttrekken. Ten einde des winters de felle koude te ontwijken, rollen zij zich in de sneeuw, en verbergen hunnen snoet in hunnen staart. Als eene teef jongen werpt, behoudt men slechts de reuen; de teefjes worden verdronken, op een paar na, die men in elke familie overhoudt, om het geslacht te vermenigvuldigen.
Op den leeftijd van een jaar kan men den hond voor de slede spannen; maar eerst, als hij drie jaren oud is, kan men veel van hem vergen. De bespanning van eene slede bestaat gewoonlijk uit twaalf honden, waarvan één de aanvoerder is; en van de goede opvoeding en gehoorzaamheid van dezen hangt de veiligheid van al de overigen af. Men moet nooit een' hond tot dezen post verkiezen, die niet
| |
| |
volkomen gehoorzaam is aan de stem van zijnen meester, en van wien men niet zeker is, dat hij zich niet door het spoor van eenig wild zal laten verlokken. Dit laatste is van het hoogste belang. Is de hond niet genoeg gedresseerd, keert hij zich ter linker- of regterzijde, dan volgen de anderen terstond, de slede wordt omgeworpen, en de honden snellen voort, tot dat een of andere natuurlijke hinderpaal hen dwingt om stil te staan. Dat alles verhindert een goed geoefende aanvoerder. De reiziger, die des nachts bij digte sneeuwjagt de vlakte overtrekt, is dikwijls het leven verschuldigd aan dezen hond. Is deze eenmaal dien weg gegaan, dan herkent hij terstond de plaatsen, waar hij moet stilhouden, zelfs al zijn de hutten geheel onder de sneeuw bedekt. Hij blijft staan, en geeft door de beweging van zijnen staart aan zijnen meester te kennen, dat hij slechts zijn houweel behoeft te gebruiken, om den ingang van de hut te vinden, die hem een goed nachtverblijf zal opleveren.
Des zomers is de hond zijnen heer niet minder van nut. Hij trekt de boot tegen den stroom op, en legt ook daarbij groote schranderheid aan den dag. Op het eerste teeken staat hij stil; staat eene rots hem in den weg, hij werpt zich in het water, zwemt de rivier over, en gaat aan den anderen oever verder. Met één woord, de hond is voor den bewoner van Siberië even onmisbaar, als het rendier voor den Laplander. De wederzijdsche gehechtheid van den hond en zijnen meester is daarnaar ook geëvenredigd. Ziet hier daarvan een treffend voorbeeld. In 1821 stierven er duizenden van honden. Eene Youkahiersche familie had hare geheele kudde, uit twintig honden bestaande, verloren. Twee pasgeborene jongen waren alleen nog overig. Zij hadden de oogen nog niet geopend, en het scheen onmogelijk, om ze in het leven te behouden. Maar de vrouw van den Youkahir, begeerig om den laatsten schat van haren echtgenoot te redden, besloot, de kleine honden de melk te laten deelen, die zij haar eigen kind aan hare borst gaf. Zij werd beloond. Hare voedsterlingen
| |
| |
groeiden uitstekend, en werden de stamouders van een nieuw en sterk ras.
Een enkel woord over de spijzen der Youkahiren. Visch en rendiervleesch zijn de hoofdbestanddeelen van hunne maaltijden; vischtraan maakt de saus uit. En toch openbaart zich ook hier de vrouwelijke vindingrijkheid. Zij maken gebak van vischeijeren, of meel van gedroogden visch, die in den vijzel is fijngestampt. Zij hakken het ingewand van den visch, voegen er wat rendiervleesch en makarsha-wortelen bij, mengen het met traan, en maken daarvan een' bal, die niet onsmakelijk is. Gerookte rendierstongen zijn eene lekkernij, die slechts op groote feesten geschaft wordt, en raauwe bevrozen mooten visch worden zeer lekker geacht. Zout gebruiken zij nooit; zij bezitten het evenwel altijd, om het den vreemdeling aan te bieden. Meel is een kostbaar iets, dat men alleen bij meer vermogenden ziet. Men bedient er zich voornamelijk van, om eenen drank te maken, dien men saturan noemt; men laat het meel roosteren, het vermengende met gesmolten boter of vischtraan, tot dat het eene soort van deeg vormt, giet er dan kokend water op, en drinkt dit mengsel uit kopjes. Slechts de meest gegoeden gebruiken thee en suiker.
Men zou zich bedriegen, indien men meende, dat hier in het noorden alle galanterie ophield. Eene der bezigheden van de jonge meisjes uit Kolymsk bestaat in het halen van water uit de rivier, waar men eene opening in het ijs heeft gemaakt. Daar wacht de verliefde jongeling zijne schoone, en geeft haar blijk van zijne gehechtheid, door hare emmers te vullen, en soms door ze voor haar te huis te brengen. Het laatste is eene formele verklaring, en wekt den nijd en de jaloezij op der minder begunstigde medeminnaars. Het gat in het ijs is de verzamelplaats der jeugd van beide geslachten, en het behoeft niet gezegd te worden, dat de schoonen van Kolymsk nooit verzuimen, hare emmers aan de rivier te gaan vullen. |
|