Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 566]
| |
Ten noorden van Verkhoyansk kleeden zich de schrale, kromme stammen der boomen in dikke pelzen van graauwachtig mos, welke de natuur hun waarschijnlijk gegeven heeft ter bescherming tegen de vernielende hevigheid van den snerpenden noordenwind. Nog iets meer noordwaarts vertoont zich slechts hier en daar een misgroeide berk. Voorbij den 70sten graad is geen boom, geen struik meer te zien; de geheele verdere ruimte, zoo wijduitgestrekt als de Oceaan, is eene onoverzienbare, effene, moerassige vlakte, in welke hier en daar kleine meren verspreid liggen. Deze vlakte wordt in de landtaal de Tundra genoemd. De bevroren grond, die waarschijnlijk reeds sedert duizende jaren door de koude in dien staat van verstijving gebragt is, vermag niet den geringsten plantengroei te verwekken, behalve een dun mos, hetwelk geheel de vlakte overdekt. Weinige grashalmen spruiten hier en daar uit, op enkele meer begunstigde plekjes, die voor den levendoodenden adem van den noordenwind beschut zijn; evenwel is dit gras bijna als een uitheemsch gewas te beschouwen. Riviertjes of beken worden in de Tundra zelden gevonden; doch in derzelver plaats ontmoet men er eene ontelbare menigte meren, van welke verscheidene ruim van visch voorzien zijn. Het is den menschelijken geest onmogelijk, wanneer men dit niet zelf gezien en ondervonden heeft, zich eene juiste voorstelling van de akelige, doodsche stilte dezer eenzame steppen te vormen, die in den wintertijd alleenlijk nu en dan door eenen vos of eene kleine kudde wilde rendieren bezocht worden. Gedurende den winter zijn alle dieren buitengemeen schuw. Zij bemerken de nabijheid van een' mensch of van een' hond met eene zoo verbazende fijnheid van reuk, dat het naauwelijks mogelijk is, hen tot op het bereik van schietgeweer te naderen. In Maart en April schijnt hen deze fijne reuk te verlaten. Omstreeks dezen tijd vermijden zij niet alleen den reiziger of den jager niet, maar loopen menigmaal, wanneer zij de zoodanigen ontmoeten, alvorens de vlugt te kiezen, eerst verscheidene keeren om derzelver slede in het rond, even alsof zij naauwelijks hunne oogen vertrouwden, dat zij een voorwerp zoo nabij zich zagen, voor hetwelk zij vroeger, wanneer het nog in de verte was, stoeds door hunnen scherpen reuk gewaarschuwd geworden waren. |
|