| |
| |
| |
Eene conscriptie-geschiedenis.
Op eenen stillen, door zachten zonneschijn vervrolijkten avond der maand Augustus in het jaar 18- zag men de inwoners van het afgelegen dorpje Berny in troepen bijeenstaan, en hoorde hen den maatregel deels verwenschen, deels betreuren, die des ochtends van dien dag in elk huisgezin de teederste banden van het familieleven verscheurd had. Vaders zagen op hunne, den mannelijken leeftijd te gemoet rijpende, thans nog de frissche vrolijkheid van hun jeugdig aanwezen genietende zoons, en hunne verbeeldingskracht toonde hun de krachtige gestalten verminkt en onmagtig op het slagveld uitgestrekt. Voor de meeste jonge lieden, die op dit oogenblik aan alles ontrukt werden, wat zij geleerd hadden te beminnen en te waarderen, was roem een woord zonder beteekenis, en de eer voor hen geen toereikend lokaas, om hen met het lot, hetwelk dwingelandij over hen bepaald had, te verzoenen. Moeders drukten hare eerstgeborenen aan de borst, die hen gezoogd had, en bejammerden de wreedheid, welke haar den trots en steun van haren ouderdom ontroofde. Het nog korteling door hoop en vreugd bijna boven het aardsche verhevene meisje staarde met betraande oogen en bleeke wangen op haren verloofde, terwijl de liefde elk' zijner blikken en trekken, die zij maar al te zeer vreesde nimmer te zullen wederzien, diep in haar hart prentte. Doch, schoon droefenis van bijna elke woning in het dorp bezit genomen had, bood echter geen derzelven het beeld van grooter ellende, dan de tot op dien tijd nog zoo gelukkige stulp van paul dubois.
Paul en zijn jeugdig vrouwtje waren neef en nicht, beide vroeg reeds weezen. Zij konden zich volstrekt niet herinneren, wanneer hunne liefde het eerst begonnen was. Paul had, in zijne kindschheid, met de zorg en de liefde van eenen broeder over louise gewaakt; doch toen zij grooter werden, mengde zich in zijn gedrag jegens haar eene teederheid, zoodanig als bij die betrekking niet volkomen paste. Met welk eene inspanning van krachten en van vlijt had hij niet het geld bijeengegaard, om de landhuur van een stukje gronds te betalen, hetwelk hen later zou moeten voeden! Want, zonder nog te weten hoe of wanneer, kwamen zij
| |
| |
van wederzijden tot het begrip, dat zij man en vrouw moesten worden. Zijn ijver en spaarzaamheid waren niet zonder vrucht; zij huwden, en hun kleine oogst leverde hun eene rijkelijke opbrengst. Een lieftallig kind mat hun de maat der zaligheid vol. Alles scheen boven hunne wenschen te slagen, en hij was juist voornemens, met zijnen landheer eene overeenkomst wegens vergrooting zijner pacht te treffen, waardoor, naar hij hoopte, zijn tegenwoordig inkomen zich verdubbelen zou - toen de Conscriptie kwam en, gelijk aan een' verwoestenden orkaan, al zijne hoop en alle zijne ontwerpen vernielde. De krachtige landman schreide bij het aanschouwen van zijn huis en van den zegen, dien hij met zoo veel moeite verworven had. Zijn nog voor zorg onvatbaar kind sliep in zijne armen. Aan zijne voeten zat zijne vrouw, vergoot geen' traan, uitte geen woord, maar op hare bevende lippen, in haar groot en donker oog sprak een angst, die geene woorden behoefde om verstaan te worden. Nu en dan zwierf haar blik, van het gelaat haars mans, in hare woning rond, en dan ontwrong zich, als uit haar gebroken hart, een zucht, daar elk bekend voorwerp haar een tooneel of een uur herinnerde, dat nimmer zou terugkeeren.
Paul hief van nieuws zijne reeds dikwijls beproefde vertroostingen aan. ‘Wees niet zoo treurig, dierbaarste louise! Uw neerslagtig gezigt zal steeds voor mijne oogen staan, en mij tot alles ongeschikt maken. Wij willen pogen onzen moed op te beuren door de gedachte, hoe snel de tijd voorbijvliegt. Schijnen ons wel, lieve vrouw, de twee jaren van ons huwelijk langer geduurd te hebben dan zoo vele maanden?’
Doch hier moest de arme paul ophouden; het was alsof hem iets overmeesterde. Ach, in zijne drift om haar te troosten, had hij onwillekeurig eene snaar aangeroerd, die slechts toonen van kommer kon wekken; want in welk eene droevige tegenstelling stonden niet de vervlogene blijde uren, op welke hij gezinspeeld had, tot de droevige, die nu komen moesten! Hij nam haar in zijne armen, en, even als erkende hij het vruchtelooze van alle poging, om haar of hemzelven met hun treurig lot te verzoenen, kuste hij haar en schreide, terwijl hij aan de smartelijke aandoeningen, welke hij zoo lang had pogen te bedwingen, vrijen loop liet.
Dertig Conscrits verlieten het dorp Berny, onder den
| |
| |
schellen klank der krijgsfluit en het dof gerucht der Fransche trom. Hoe honend klonk niet deze muzijk in de ooren der droevigen, die achterbleven! Verscheidene dagen lang na den afmarsch sleet de arme louise hare uren in onverschillige gevoelloosheid, zonder naar hare buren te luisteren, die, hunne eigene smart vergetende, alles beproefden, om de arme jonge moeder te troosten, welke volstrekt onbekommerd scheen over hetgeen hare eigene toekomst betrof. Weldra kwam er berigt, dat de afdeeling des legers, tot welke de jonge manschap van Berny behoorde, op het punt was om over den Rhijn te gaan. Dit wekte louise uit hare verdooving: zij vatte een besluit, welks uitvoering zij geen oogenblik verschoof.
Den volgenden zondag, nadat louise de bestemming van haren man vernomen had, zag men haar met zonsopgang den heuvel, die voor het dorp Berny ligt, beklimmen; op den eenen arm droeg zij haar kind, over den anderen hing een kleine bundel; zij keerde hare geboorteplaats, het tooneel van de vreugde harer jeugd, den rug toe, vast besloten hebbende naar het tweehonderd mijlen ver gelegene Straatsburg te trekken, en alles, vermoeijenissen, ontberingen, beleedigingen zelfs, te verduren, met het eenige oogmerk - niet om op nieuw met het voorwerp harer liefde vereenigd te zijn; zulk eene zaligheid was te groot, dan dat zij daarvan zou hebben durven droomen - neen, om slechts op eene plaats te wezen, waar een brief haar eenige uren vroeger zou kunnen bereiken, waar zij misschien ook nu en dan een' achterblijver, iemand uit de armee, mogt kunnen aantreffen, die hem gezien had, die haar zou kunnen verhalen, hoe hij er uitzag, wat hij gezegd had, of hij gezond of ziek, droevig of welgemoed was, kortom, die al de eindelooze vragen zou kunnen beantwoorden, met welke zij hem bestormen zou.
Op het tijdpunt, waarvan wij spreken, was er eene aanmerkelijke vermeerdering der legermagt noodig geweest, en derhalve had de ligting zich niet tot bijzondere distrikten of provinciën bepaald. Gedurende hare lange reis betrad louise bijna geene stad, groot of klein, waar niet de stem van smart en weegeklag door haar gehoord werd. Ofschoon nu dit zich dagelijks aan haar opdoende tooneel hare eigene smart in derzelver volle eerste kracht deed voortduren, zoo verschafte toch een lijden, hetwelk zoo velen met haar ge- | |
| |
voelden, haar en haar kind eene deelneming, die van vriendelijkheid en herbergzaamheid verzeld ging, en wanneer de nacht gekomen was, kon zij steeds er op rekenen, eene plaats aan de tafel en beschutting onder het dak der eerste woning te vinden, waar zij slechts wilde binnentreden. Eindelijk was hare moeijelijke pelgrimaadje derzelver eind nabij; voor haar verhieven zich de torens van Straatsburg, en, terwijl zij haar kind aan haren boezem drukte, steeg in haar bijna een gevoel van vrolijkheid op, bij het denkbeeld, dat zij nu den genen zoo veel nader gekomen was, die het leven was van haar leven. Terwijl zij de stad doorging, en allerwegen naar eene huisvesting omzag, voor hare beperkte geldmiddelen gepast, trok onder anderen een klein huisje in eene der voorsteden hare oplettendheid. De deur werd haar, op haar kloppen, door eene vriendelijke oude vrouw geopend; spoedig kwam eene overeenkomst tot stand, en louise nam bezit van hare nieuwe woning. Hare eerste zorg was nu, eenige bezigheid te erlangen, door welke zij zichzelve en haar kind mogt kunnen onderhouden; en hiertoe wendde zij zich tot hare hospita, de oude jeanneton, met de vraag, of deze niet misschien in staat zou zijn, haar als handwerkster bij eenige dames der stad aanbeveling te verschaffen. Er lag iets zoo innemends in het gedrag en voorkomen van louise, dat men een
onmeêdoogender hart, dan dat van jeanneton, had moeten bezitten, om zich niet, bij het hooren harer eenvoudige en aandoenlijke geschiedenis, bewogen te gevoelen haar te dienen.
‘Zijt gij eene goede borduurster?’ vroeg de oude vrouw, toen zij haar verzoek gehoord had.
‘Ik heb er steeds den naam van gehad,’ hernam louise; ‘ik ben bij de Ursuliner-nonnen opgevoed, die wegens derzelver bekwaamheid in smaakvollen arbeid van dien aard beroemd zijn.’
‘Goed; dat treft uitmuntend,’ zeî jeanneton, die zelve zich gelukkig gevoelde, den wensch harer lieve huisgenoot te kunnen vervullen. ‘Mijne kleindochter is kamenier bij Madame de la rivière; eerst kort geleden kwam zij opzettelijk bij mij, om mij te vragen, of ik ook iemand kende, die voor hare Mevrouw een kleed kon borduren. Ik zal u een paar woorden schrifts aan julie medegeven, en, zoo zij niet reeds iemand gevonden heeft, wordt gij zonder twijfel aangenomen. Maar overleg het wèl; zijt gij door en door in
| |
| |
het werk ervaren, kindlief? Want wat zou ik beginnen, als het kleed der dame bedorven wierd?’ Louise verzekerde hare goedhartige vriendin, dat zij volkomen gerust kon zijn, want dat zij vast vertrouwde, hetgeen van haar verlangd mogt worden, te kunnen uitvoeren. Na op het zorgvuldigste haar kind aan jeanneton te hebben aanbevolen, verliet zij het, en maakte zich op weg, om te trachten, het werk, waarop zij hoopte, te erlangen. Het zij nu de uitwerkselen harer vermoeijende reis zich bij haar deden gevoelen, het zij de omstandigheid, dat zij voor de eerste maal, al was zulks dan ook slechts korten tijd, haar kind aan vreemde handen moest toevertrouwen, haar neerslagtig maakte, er overviel haar, op haren weg door de vreemde stad, eene aandoening van bangheid en treurig voorgevoel, welke haar den inderdaad korten afstand eindeloos deed schijnen. Voor het huis aangekomen, gevoelde zij een' onverklaarbaren afkeer van het binnen te treden; en zelfs nadat zij datgene, hetwelk zij zich als dwaasheid verweet, had overwonnen, naar julie had gevraagd en haar het briefje van hare grootmoeder had overhandigd, was er nog een geruime tijd noodig, eer zij de gewaarwordingen, welke haar op zoo zonderling eene wijze overmeesterd hadden, genoegzaam beheerschen kon, om met eigen mond de in het biljet vervatte verzekering nopens hare bekwaamheden te bevestigen. Julie was geheel goedheid en oplettendheid, gelijk men tot eer der jonge Fransche vrouwen zeggen moet, dat zij meestal jegens ieder zijn, dien zij in het ongeluk zien. Zij deed haar nederzitten en eenige ververschingen gebruiken, alvorens zij haar bij hare meesteresse bragt. Toen zij dit nu eindelijk gedaan had, sprak zij met zulk eene welsprekendheid ter gunste van louise, alsof zij met eigene oogen staaltjes van haren arbeid gezien had. Het kleed werd gebragt en aan louise ter
hand gesteld, met de belofte, dat zij, wanneer zij het te huis bragt en hetzelve naar genoegen uitviel, weder ander werk bekomen zou. Terwijl zij de noodige opgaven en aanwijzingen ontving, trad de Markies de la rivière binnen. Zoo 't scheen was hij een schoon man van ongeveer vijfendertig jaren, doch met een gelaat, welks uitdrukking al aanstonds eenen mensch teekende, die gewoon was met alle deugd te spotten, en, overeenkomstig zijne eigene grondstellingen, bij elke schijnbaar grootmoedige daad onedele beweegredenen onderstelde. Naau- | |
| |
welijks in de kamer getreden, hechtte hij zijn oog op louise, en, niettegenstaande hij bemerkte, dat elke opmerkzame blik haar hinderde en verlegen maakte, wendde hij evenwel zijn oog niet van haar af, noch zocht ook door woorden hare verlegenheid te verminderen, maar bleef haar integendeel twee of drie minuten lang strak aankijken, keerde zich vervolgens van haar af, en scheen haar, gedurende den tijd dat zij nog bleef, geene opmerkzaamheid hoegenaamd meer te schenken.
‘Gij zijt de eerste niet,’ zeide julie, toen zij haar uitliet, ‘die de Heer Markies door zijn aankijken verlegen gemaakt heeft. Gij moet hem uit den weg gaan; want men zegt, dat hij er reeds menig eene, zoo schoon als gij, ongelukkig gemaakt heeft.’
Louise's eenig antwoord was: ‘Hij kan mij niets te zeggen hebben, want ik ben gehuwd.’
De onschuld, die in dit antwoord lag, verwekte een' onwillekeurigen glimlach bij het meer ervarene kamermeisje.
‘Hoe jammer, dat hij niet trouwt,’ vervolgde louise; ‘dan zou hij gelukkig worden; thans schijnt hij het niet te wezen.’
‘Madame zou alles er om geven, dat hij het deed, en met betrekking hiertoe heeft zij reeds veel verdriet gehad; maar zijn eenig antwoord, als zij op dit punt bij hem aandringt, is, dat hij de vrouwen te goed kent, om ooit of immer aan een huwelijk te denken.’
Verbaasd sperde louise hare groote donkere oogen op, en ging met het haar toevertrouwde werk naar huis. Hoe verheugd klopte haar hart, toen haar kleintje, dat nog bezwaarlijk alleen kon gaan, bij de deur naar haar toe waggelde! Het grootste deel van den last, die haren boezem gedrukt had, was verdwenen, nu zij het uitzigt had, met den arbeid harer naald, haarzelve en haar kindje voor gebrek te kunnen behoeden. Had zij nu slechts ook nog een' brief van paul mogen ontvangen, slechts het vurig gewenschte berigt erlangen, dat hij gezond was, zoo zou zij bijna volkomen tevreden geweest zijn. Haar werk was in zoo korten tijd gereed en afgeleverd, dat julie verklaarde, dat hare vingers kleine tooverheksjes moesten wezen. Toen zij het huis verliet, ontmoette zij den Markies de la rivière, die staan bleef, en haar, onder eenige vleijende complimenten, een' gouden Napoleon in de hand drukte.
| |
| |
Louise was verschrikt en verlegen; zij wilde hem het geld teruggeven, met de woorden: ‘Ik dank u, Mijnheer; Mevrouw, uwe moeder, heeft mij reeds betaald.’
‘Dit zij zoo, mijn kind; maar wanneer ik besloten heb, u een klein geschenk te doen, zoo, hoop ik, denkt gij er niet aan, mij te zeggen, dat gij het weigert?’
‘Ik ben u zeer verpligt, Mijnheer,’ hernam louise, terwijl zij angstig bloosde; ‘maar - liever behield ik het niet.’
Een oogenblik lang zag hij haar ongeloovig aan; maar in haar gedrag lag zoo veel eenvoudige ernst, dat hij dien onmogelijk voor gemaakt kon houden, en, daar zij hem het geld nog altijd bleef toereiken, nam hij het met een' spotachtigen grimlach terug, en, binnensmonds de woorden: ‘Geduld maar!’ mompelende, ging hij zijns weegs.
Louise van haren kant begaf zich naar huis. Zij gevoelde zich echter verre van opgeruimd; het voorgevoel van een nakend ongeluk zweefde drukkend over haar. Dit mogt nu wel alleen, gelijk zij zichzelve poogde te overreden, uit den nog onlangs geleden angst en het verduurde ongemak ontstaan, het was haar niettemin onmogelijk, hetzelve te verbannen. In plaats van zich de rust te gunnen, welke haar zoo noodig was, om van de moeijelijkheden harer lange voetreis te bekomen, onttrok zij, van het oogenblik af, waarop zij arbeid bekomen had, zich menig uur slaaps, om het dagwerk, hetwelk zij op zich genomen had, te vervroegen. De vrouw, bij welke zij woonde, was goedhartig en vriendelijk, maar uiterst behoeftig, en verdiende haar sober onderhoud met, buitenshuis, ligten, voor hare geringe krachten geschikten, arbeid te verrigten; en louise beefde tot in haar binnenste bij de gedachte, dat er misschien eerlang een tijd komen kon, waarin zij zelve niet meer in staat zou zijn, het noodige voor zich en haar kind te verdienen; zij gevoelde, dat zij te veel van hare krachten vergde, en wilde het echter niet opgeven.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|