Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe abdij van St. Denis bij Parijs.Heeft men de lange voorstad St. Denis en vervolgens het dorp Lachapelle achter den rug, zoo rijdt men nog een half uurtje door eene onafzienbare vlakte; daarna ziet men de wateren van het kanaal blinken, die gelijk lange spiegels in de raamranden der populierlanen gevat zijn; het rijtuig rolt over de brug, en men is te St. Denis. - Wij sloegen regtsaf de stad in, en gingen ettelijke honderd schreden | |
[pagina 549]
| |
langs de straten voort; daar verhief zich op eens de oude abdij in hare verlaten pracht, en nevens haar de kerk, waar Frankrijks Koningen na hunnen dood bijgezet worden of werden, ik weet niet hoe ik zeggen moet. Blaauw en helder schitterde de hemel over haar; de gouden zonneglans vloeide trillend van de daken langs pijlers en muren nederwaarts, en, door randen en hoeken gesplitst en gebroken, hing hij in het rond als een flikkerende mantel met franjes en kanten. Het schilderwerk der glazen in de hooge boogvensters gloeide als levend vuur; de mijters op de hoofden der Bisschoppen straalden; vlammende zwaarden dreigden in de handen der Koningen; de vreeselijke grafkerk lag daar als een roofdier, dat zich in den zonneschijn bakert. Geheele geslachten van Koningen heeft zij verslonden, met kinderen en kindskinderen, al hunne maagschap van dagobert tot lodewijk XVIII, Prinsen en Hertogen, de dapperste Ridders en de bekwaamste Veldheeren. Vruchteloos hebben de kloosterheeren, eeuw uit eeuw in, voor de rust der koninklijke asch gebeden. De Heer had in zijnen toorn besloten, Frankrijk te tuchtigen. Die gekomen waren om zich in zijnen schoot te bergen, stiet hij van zich in het stof en slijk der wereld. Er werd vervuld, wat de Profeet verkondigd had: ‘De beenderen der Koningen...... zullen uit hunne grafsteden geworpen worden, en zon en maan zal dezelve beschijnen.’ Lodewijk XVIII en de Hertog van berry zijn thans de eenige bewoners dier beroemde Crypten, waar henriette van Engeland naauwelijks plaats kon vinden. Daar slapen zij nu, de laatsten van hunnen stam, eenzaam, van de hunnen verlaten, in de magt hunner vijanden, en wachten vergeefs op eenen opvolger. Al de dynastiën van het Chinesche rijk zouden hier, in de ledig geworden ruimten, plaats genoeg hebben. Een statelijk lijkenhuis! Het bevat kostbaarheden uit de tijden van lodewijk den Godvruchtige, voortreffelijke werken der beeldhouwkunst uit de middeleeuwen, praalgraven van primaticio en philibert de lorme, geheele galerijen van schilderwerken op glas in de ontelbare boogvensters; het wemelt van standbeelden en sarkophagen; nimmer nog is aan het Niet een prachtiger tempel gewijd; maar de graven zelfs zijn puinhoopen; de dooden zijn vernietigd geworden. De kerk is nu laatstelijk hersteld. Republikeinen hebben de grafteekenen omver geworpen, republikeinen bouwen ze | |
[pagina 550]
| |
weder op. Wie de kerk ziet, zoo als zij thans zich opdoet, stout en sterk, zoo als zij pronkt in hare versch getooide heerlijkheid, die zou wanen, dat haar nimmer leed was wedervaren, dat zij bloeit in ongestoorde kracht der jeugd. Zware bouwsteenen liggen in het rond; metselsteigers verheffen zich van plaats tot plaats en bedekken het geheele portaal; aan het oude gebouw wordt gehakt en gezaagd, gehamerd en gebeiteld, als steeg het zoo even eerst uit zijne grondvesten op: maar alles is slechts overpleisterd verval. Nog altijd wordt voor de ledige grafsteden het requiem gezongen. De koorheeren zijn Bisschoppen of hebben bisschopsrang; zij dragen rijke miskleederen, gelijk het den bewaarderen der koningsgraven voegt; zij bidden voor gouden crucifixen; aan het hoofdaltaar is een kolossaal basrelief van verguld zilver. Doch, waar zijn de magtige Abten, die geen opperhoofd erkenden dan den Paus, die zich in hunne abdij verschansten als in eene vesting en daarin het Engelsche leger trotseerden, die de oorlogsbanier des rijks bewaarden en de Koningen voor de poorten hunner kerk lieten wachten, tot dat het hun behaagde dezelve te openen? Abt suger ging nimmer uit zonder een geleide van zeshonderd man te paard; zijnen monniken wees hij tot hun schoeisel de inkomsten der heerlijkheid, Beaulne in het Gatenois, aan; zij had vier Fransche mijlen in den omtrek. Suger was een boerenknaap uit St. Denis, en werd Regent van Frankrijk. Een rentmeester, een onbeduidend beambte voert thans het gebied te St. Denis; hij houdt de boeken en doet de betalingen; men noemt hem den Cheflier: eene lijfwacht heeft hij niet; hij heeft niet eens een' knecht. Dit is de opvolger der suger en der matthieu de vendôme! De abdij van St. Denis is dood; de omwenteling heeft haar vermoord; thans heeft men haar lijk gebalsemd, haar van haren ouden tooi om de schouders gehangen, wat men nog kon wedervinden, en haar in parade ten toon gesteld; zoo dient zij nu tot verlustiging en scherts. De vreemdelingen gaan naar St. Denis, op gelijke wijs als zij naar den Jardin des Plantes gaan, om de groote schildpadden te zien, of naar het Hôtel des Invalides, om den grooten soepketel aan te gapen. De kerk is stikkend vol met bezoekers, wanneer er geen dienst gedaan wordt; want dàn alleen is het geoorloofd, de merkwaardigheden te bezigtigen. St. Denis is eene plaats van vermaak voor de Parijzenaars geworden; men | |
[pagina 551]
| |
maakt pleizierpartijen naar de koninklijke grafkelders. De dames hebben hare lievelingen onder de steenen mannen, die aldaar in tijdrekenkundige volgorde geschaard zijn. Vele geven aan den geweldigen clovis den voorrang; de Barbarenkoning heeft eenen regt fraaijen Griekschen neus en eenen rijkgelokten baard; hij zou voor eenen héros kunnen doorgaan, zoo hij slechts die fatale monnikspij niet om het lijf had. Aan andere bevalt filips de Schoone, een duchtige kurassiers-officier, met hooggewelfde borst en fijne trekken, bij zwellende volte van vleesch. Zeer nietig vertoont zich de korte pepijn nevens zijne lange gemalin; en een fijn, lief nonnetje van sneeuwwit marmer is blanche, de dochter van st. louis. Rondom de stad ligt het land naar alle kanten open, en de toren der abdij is van heinde en ver te zien; hij geeft aan de vrolijke landouw een somber, plegtig voorkomen, inzonderheid 's zomers. Alsdan verheft hij zich, te midden der golvende akkers met goudgeel koren, der blinkend witte lusthuizen, omkranst door tuin en bosch, onder het stil, onmetelijk gewelf des hemels, vol schelzingende leeuwerikken, als een standbeeld des doods op een gastmaal. Bij regenachtig weder meent men eene groote grafnaald te zien, rondom welke de wolken zweven als rouwfloers. Deze toren was het, die lodewijk XIV uit zijn kasteel van St. Germain verdreef. Wanneer hij des morgens uit zijn boudoir trad, en 's nachts van schoone vrouwen gedroomd had, van feesten en van mirten- en lauwerkransen, zoo stond daar steeds de ernstige vermaner voor hem, de zwarte schildwacht van den dood, dien hij door den prévôt niet kon doen wegjagen. Daarom vlood hij naar Versailles. Hier had de despoot niets voor zijne oogen dan lusttuinen en onderdanen, tot dat eindelijk het uur sloeg, waarop massillon, aan de kist van den als groot geprezen Koning, de vermaarde woorden sprak: ‘Dieu seul est grand, mes frères!’ Het grootste deel der kerk stamt af uit den besten tijd der Christen-bouwkunst, uit dien van den Keulschen Dom. Men vindt sporen van Byzantijnschen of Romanischen stijl; enkele partijen houdt men voor heidensch. Het portaal en de torens zijn overblijfsels van de kerk, die suger had doen bouwen. De tweede toren is niet voltooid geworden; hij is nog niet volwassen. In den aanvang van het Christendom, toen de zon van het geloof eerst opgegaan was, sproten ka- | |
[pagina 552]
| |
pellen, kerken, Munsters uit den grond, als bloemen in de Meimaand; daarna komen de zomer-onweders, de herfststormen; het wordt donker en koud; de groeikracht in de groote Godsgebouwen staat stil; zij liggen daar, verminkt en onvoltooid, een gedenkteeken van de vroomheid der vaderen en de boosheid der kinderen. De Crypten zijn uit de tijden van karel den Groote. Maar te St. Denis kan men zich niet lang met vergelijken bezig houden; de daartoe noodige rust ontbreekt. Wanneer men zoo rondzwerft tusschen de zeshonderdjarige zuilen en pilaren, en bedenkt, wie hier niet al is voorbijgegaan, wat hier was en wat hier is, zoo wordt men angstig te moede; men wordt als door de huiveringen der geschiedenis aangeademd. Bij elken tred rijst het stof der vergane eeuwen op, en beklemt de borst. Men staat te nabij aan den katarakt der tijden, en staart duizelend in de diepte, waar alles verbrijzeld wordt, vorsten en volken, staten en wetten, menschen en Goden. Van de Majesteiten zelve is niet eens genoeg over, om de wormen hunner graven te voeden! Daar liggen zij, uitgestrekt op hunne bedden van zwart marmer; ieder heeft zijn nommer en opschrift; een opziener toont hen voor geld; de kinderen spelen met de baarden van hun aangezigt. De trotsche fredegonde, hoe vroom, hoe demoedig houdt zij niet hare handen gevouwen! Toen de opziener mij haar met den vinger aanwees en haar aanvatte, was het mij als zag ik carter onder zijne roofdieren. Een lange trein van koningsbeelden is het, voortloopende door twaalf eeuwen henen; vooraan trekt de martelaar zonder kop, de heilige dionysius, aan wien de abdij gewijd is, en de rij sluit weder met een' onthoofde, met den ongelukkigen lodewijk XVI. Den trein drijven de trawanten van het noodlot voor zich heen, de beeldstormers der omwenteling, de Jakobijnen en de Maire van Franciade; (dit was de naam van St. Denis tijdens de republiek.) Men weet niet juist, omstreeks welken tijd de heilige dionysius naar Gallië gekomen is; op eene schilderij in de sakristie vond ik het jaartal 306 aangegeven. Het tafereel stelt hem voor, de Galliërs bekeerende op de puinhoopen van een' heidenschen tempel; een' goeden ouden heer, wat te stijf voor de vrolijke Galliërs. Over het algemeen was het eene netelige taak, het lustige, snappende, kemphanige volk voor eene Godsdienst te winnen, die vechten en plukharen verbiedt. De Romeinen grepen den apostel, voerden | |
[pagina 553]
| |
hem op den Montmartre, en sloegen er hem den kop af. De heilige nam zijn hoofd op, en wandelde er meê voort, tot daar, waar heden ten dage de kerk staat. ‘En pareil cas,’ zegt eene geestige Française, ‘il n'y a que le premier pas qui coûte.’ Voltaire verzekert, dat de Heilig onderweg zijnen kop gekust heeft; anderen, dat hij dien, bij het overzwemmen van een water, waar hij de handen gebruiken moest, tusschen de tanden nam! Het is de Abt hilduin, die de legende verhaalt; maar men mag hem met reden verdacht houden, dat hij zijnen spot met de Franschen gedreven heeft, door hun eenen Beschermheilig zonder kop te geven. Heden ten dage is de goede man zoo volstrekt vergeten, dat niemand meer met hem spot. Op de plaats, waar hij het laatst nederviel, deed ste geneviève eene kapel bouwen; onder dagobert verhief zich de eerste kerk; de tweede werd onder karel den Groote ingewijd; tijdens suger werd zij onder den voet gehaald en nieuw opgebouwd. De tegenwoordige is onder lodewijk den Godvruchtige begonnen en onder filips den Schoone voltooid. Het geheel is een zamenmengsel der bouwstijlen van 775, 1140, 1231, 1281 en 1373. St. Denis bleef vele eeuwen lang rijk en magtig. Verscheidene Koningen hebben er de waardigheid van Abten bekleed. De eerste familiën des rijks lieten hunne zonen hier opvoeden. Een Abt van St. Denis loste eene kostbare, uit eenen enkelen smaragd vervaardigde schaal, welke lodewijk de Dikke verpand had. In deze abdij werd de oriflammeGa naar voetnoot(*) bewaard, die langen tijd de krijgsbanier van Frankrijk was. - Aan de heerlijkheid van St. Denis was geen eind te verwachten; zij rustte op hetgeen hier beneden het bestendigst is, de vernieling; zij voedde zich van den dood; van elke instortende grootheid viel haar een schervel toe. ‘De grafsteden van St. Denis,’ zegt chateau- | |
[pagina 554]
| |
briand, ‘waren beroemd onder de grafsteden der menschen; de vreemdelingen stroomden in menigte derwaarts, om derzelver wonderen te beschouwen: maar er verhief zich een stormwind van toorn; hij dreef de golven der volken tegen het paleis van den dood, en verbaasd riepen de menschen: ‘Hoe is de tempel ammons verdwenen in het zand der woestijn!’ De tijgers van den BergGa naar voetnoot(*) hadden versch vleesch in overvloed. Robespierre, die de leverantie op zich genomen had, hield stiptelijk zijn contract; daarom noemen hem velen ook nu nog een eerlijk man. Maar de bergtijgers werden het versche vleesch beu; zij werden belust op lijken; toen liepen zij naar St. Denis, en woelden de graven om. Den 31 Julij 1793 legde barrère zijnen voorslag aan de vergadering voor: men raadpleegde, men stemde, het besluit werd genomen, met het staatszegel voorzien, en alles was in orde. Den 12 October 1793, des morgens vroeg, werd de oude abdij droef en akelig te moede: zij zag eene processie van priesters der Rede naderen; zij hoorde ijzingwekkende kerkliederen. De Maire van Franciade pontificeerde; camille desmoulins en de overige Commissarissen der Conventie adsisteerden; de Marseiller-marsch bruiste door de sidderende kerkgewelven; de republiek danste de carmagnole voor het crucifix; zij bezoedelde de altaren, en begon het werk der vernieling. Het dragelijkst ging men nog met turenne te werk. Men rukte zijn ligchaam uit het lijkkleed; daar lag de held in smadelijke naaktheid voor een' hoop sansculottes; dronken vischwijven betasteden zijne ontbloote leden; camille desmoulins verminkte de hand, die de vijanden des vaderlands geslagen had. En die lieden noemden zich patriotten! Ligchaam en wezenstrekken waren wèl bewaard gebleven, maar als eene mummie verdroogd. Camille desmoulins sneed hem den kleinen vinger der regterhand af; een soldaat deed hetzelfde met de knevels, in de meening dat zij hem on- | |
[pagina 555]
| |
kwetsbaar zouden maken. Napoleon heeft naderhand turenne's overschot in den Dom der Invaliden doen bijzetten. Hendrik IV was de populairste onder Frankrijks Koningen; napoleon noemde hem, spottenderwijs, den Koning van het kanaille; op hem viel het kanaille het grimmigst aan, over den held, die eens, bij het begin van den veldslag, tot zijne soldaten zeide: ‘Houdt het oog maar op mijnen witten vederbos; gij zult dien steeds op het pad der eer vinden!’ die bij eene andere gelegenheid verklaarde, dat ieder boer des zondags zijn hoentje in den pot zou hebben. Waarom juist over dezen? Waarom niet over die, welken de kroon een schandvlek op het voorhoofd gedrukt had, die met den schepter rondom zich geslagen hadden, als de tuchtmeester in het bagno met de zweep? Vraagt dan aan de onweerswolk, waarom zij het paleis van den dwingeland voorbijtrekt en de hut van den regtvaardige verbrijzelt! Vraagt den oceaan, waarom hij een schip vol helden verzwelgt en den slavenhandelaar aan wal brengt! In de elementen is nog meer logica dan in de volksmassen, wanneer zij eenmaal aan het opbruisen komen. Hendrik IV werd aan den ingang der Crypten op eenen steen gezet, en diende handlangers en straatjongens ten spel. Een oud wijf sloeg hem met de vuist in het gezigt, dat hij ter aarde viel. - Ook hendrik IV was tot eene mummie ineengedroogd. Zijne trekken echter hadden den karakter-uitdruk behouden; om den mond speelde een fijn, vrolijk lachje door den nacht des doods; de mondwond, aan welke hij gestorven is, was duidelijk te zien. In een gedicht, door Madame de vannoz op de ontwijding der Koningsgraven te St. Denis gemaakt, komt de volgende plaats voor, die op hendrik IV betrekking heeft:
C'est donc là ce henri fameux par sa bonté,
Qui nourrit de sa main son peuple revolté;
C'est lui, deux fois puni pour un regne si beau:
Vivant on l'assassine, on l'outrage au tombeau.
Den volgenden Maandag wierp men den Koning in een' kuil, welken men op het kerkhof des Valois gedolven had, en daarna de overige boureons, lodewijk XIII, lodewijk XIV, maria de medicis, anna van oostenrijk, maria theresia, Infante van Spanje en gemalin van lo- | |
[pagina 556]
| |
dewijk XIV, deszelfs zoon, den Daufijn, den Hertog van bourgogne en deszelfs gemalin, en hoe zij allen heeten mogen, de Hertogen en Hertoginnen, de Prinsen en Prinsessen, nevens den stoet van zwagers en neven. Bij den dood der Hertogin van bourgogne had lodewijk XIV zoo bitter geschreid; weinig dacht hij, waar hunne lijken elkander zouden wedervinden. Den 16 October, op hetzelfde uur dat maria antoinetta naar de guillotine reed, werd het graf van lodewijk XV opengebroken; en toen men met de bourbons klaar was, tastte men naar de andere dynastiën. Merovaeus en zijne zonen vielen over de valois heen; de reus dagobert over den korten pepijn: niet een eenige ontkwam. Noch kunne, noch achtbaarheid des ouderdoms mogt baten, noch deugd, noch oorlogsroem. De helden en de fainéans, de geweldenaars en de vader des volks, lodewijk XV en lodewijk de Heilige, allen werden neêrgesmakt op het koninklijke vildersveld. Men doorwoelde het gebouw tot in deszelfs afgelegenste schuilhoeken: geen stofje koningsasch bleef liggen. Het jaar daarna kwam de republiek andermaal; wat staan gebleven was, werd onder den voet gehaald; men brak het looden dak weg en goot er kogels van. Toen chateaubriand zijn Génie du Christianisme schreef, lag de kerk bijna in puin. ‘St. Denis is verwoest,’ zegt hij aan het slot van het hoofdstuk over de abdij; ‘de vogels vliegen er door, en het gras groeit op deszelfs verbrijzelde altaren. In plaats der lijkgezangen, die voormaals onder deszelfs domgewelf oprezen, hoort men thans nog slechts den regen, die door het stukgereten dak druppelt, of den val van eenen steen, die nu en dan zich van de muren losmaakt. - Napoleon deed de abdij herstellen; zij moest het keizerlijke familiegraf worden. Wij bezochten de kerk op eenen Zondag; juist luidde men de vesper. Toen wij de wandeling door de Crypten begonnen, geraakte de klok in vollen gang. Wanneer van tijd tot tijd de opziener stilstond en zeide: ‘Hier was het graf van duguesclin, daar rustte frans I,’ en geheel het gezelschap dan mede stilstond, zwijgend en peinzend, en men niets meer hoorde dan het doffe klokgebrom boven van den toren, dan was het, alsof de abdij zelve een treurgezang aanhief, alsof zij klaagde, | |
[pagina 557]
| |
dat men haar al hare dooden ontroofd had, en dat de grootste van allen in het geheel niet gekomen was.Ga naar voetnoot(*) Men bezigtigt de kerk in haast; de opziener drijft en dringt onophoudelijk. Zuilen, beelden, altaren en grafteekens, alles trekt vliegende voorbij. Slechts een deel der Crypten wordt den bezoeker vertoond; in de overige is men bezig monumenten op te rigten. Napoleon heeft drie verzoeningskapellen doen bouwen; de grootste staat tegenover het gewelf, waar hij begraven wilde worden. Op eene ijzeren poort staat met witte letteren te lezen: ‘Ici reposent les restes de...’ De naam ontbreekt. Lodewijk XVIII heeft een altaar doen bouwen; het voert den naam autel Stanislas. Ik las er een opschrift op, dat bijna als eene satire klinkt: ‘Mes amis, souvenez-vous de moi.’ Wie toch wordt ligter door zijne vrienden vergeten, dan een doode Koning! De sakristie ziet er vrolijk en coquet uit. In het schotwerk der wanden zijn twaalf groote schilderstukken gevat, regt frisch en schitterend van kleuren. Daar ziet men onder anderen ook karel V, hoe hij, verzeld door frans I, de graven bezoekt; de schilderij is door plaatdruk bekend geworden. De sakristie, met haren flikkerenden tooi, met de rood fluweelen, goud geborduurde kleederen, die er ten toon gesteld zijn, maakt nagenoeg denzelfden indruk als de groote staatsiewagen, waarmede de Maarschalken van Frankrijk begraven worden, of als het kerkhof van Père la Chaise. Daar is de dood zoo prachtig uitgedost, daar heeft hij zoo kostbare omkleedsels, met zilveren tranen, en pluimen, en vaantjes, dat men er lustig bij te moede wordt, als bij een' treur-optogt in de groote Opera. Het praalgraf van frans I is van wit marmer; zestien gegroefde zuilen dragen het gewelfde verhemelte. Op het graf ligt de Koning met zijne gemalin, in al hunne vorstenpracht, op de knieën; nevens hen hunne beide kinderen. Op het marmeren bed, hetwelk de kist bevat heeft, zijn de bijna naakte marmerbeelden der beide echtgenooten uitgestrekt; het hoofd des Konings hangt achterwaarts van het kussen; bas- | |
[pagina 558]
| |
reliefs vertoonen den slag van Cerisoles, den slag van Marignan, enz. Het contrast tusschen de herinneringen van aardschen roem en van magteloosheid in den dood is van indrukmakende werking. Het Mausoleum is niet van primiticio, gelijk men gemeend had; ook niet van nicolo; maar philibert delorme heeft de teekeningen gemaakt; het beeldhouwwerk is van jean goujon en germain pilon. De beide overige praalgraven zijn in denzelfden stijl vervaardigd: het eene, hetwelk voor lodewijk XII opgerigt werd, is van primiticio en paul poncio; het andere van philibert delorme en pilon; het heet het grafteeken der valois; de beeldhouwersarbeid is voortreffelijk. In de vorming van het ligchaam van hendrik II, maar vooral in dat van catharina de medicis, heeft pilon zichzelven overtroffen. Catharina de medicis had uitdrukkelijk bevolen, haar naakt af te beelden; hare ijdelheid reikte tot over het graf; zelfs in den ouderdom had zij nog schoone ligchaamsvormen. Wij moesten de plaats ontruimen, want de vesper was begonnen. Wij drukten onzen Cicerone het drinkgeld in de hand, en ieder ging zijns weegs. De schooljeugd was met den frère ignorantin ter kerke getogen, en terwijl in het koor het requiem weêrgalmde, trokken de jongens gezigten; anders was er niemand in de kerk te zien. Sedert 1793 zijn de Franschen juist niet vromer geworden. Evenwel, de Maire van Franciade zal zich wel wachten, der abdije weder eenig leed te doen; zij brengt nering in het stadje: de industrie heeft de staatkunde getemd, en de bankiers zijn heden ten dage de ware Koningen van Frankrijk. - Bij het naar huis rijden schoot mij onwillekeurig te binnen, dat de deugdzame turenne de Paltz verwoest heeft, dat geene eerlijke vrouw voor hendrik IV veilig was, en dat lodewijk XV in het Parc aux Cerfs halfnaakte meisjes den katechismus deed opzeggen. ‘Absolvitque Deos,’ zegt de Romeinsche dichter.Ga naar voetnoot(*) |
|