| |
De strijd der cijfers en getallen.
(Vervolg en slot van bl. 461.)
Met een' lach van zelftevredenheid trad de vier op en sprak: De oude wijsgeeren verhieven de vier boven alle andere getallen, en beweerden, dat door de verhouding van hetzelve ieder vast ligchaam zijn volkomenheid verkrijgt. In de tien is, naar het gevoelen van pythagoras, de natuur van het getal geheel begrepen; de kracht der tien ligt echter weder in de vier, die zich uit de vier eerste getallen laat zamenstellen; wanneer men namelijk een neemt, dan twee, drie en vier er bij plaatst, zoo verkrijgt men tien.
De Pythagoristen zwoeren derhalve bij de vier (tetraktys), als de bron der nimmer opdroogende Natuur, hunnen plegtigsten en heiligsten eed. Den vierhoek schreven zij de vier Godinnen, rhea, venus, ceres en vesta, toe Ook onze ziel, zegt pythagoras, bestaat uit vier: verstand, wetenschap, gedachten en gevoel, waaruit alle kunsten en wetenschappen voortkomen. Bij de Grieken was de vier aan mercurius gewijd, wien men te Athene op den vierden dag van iedere maand pleeg te offeren. De Viervorsten (Tetrarchen) in Judea zijn bekend; ieder derzelven beheerschte een vierde gedeelte van het land. De Romein antonius benoemde den beruchten herodes tot Viervorst in Judea, en zijn broeder pheroras bekwam eene Tetrarchie van augustus. De vierhoek, deze belangrijke mathematische figuur, vormt zich op vijfsoortige wijze: als quadrant verschijnt hij regthoekig en gelijkzijdig, als oblongum of rectangulum regthoekig en ongelijkzijdig, als rhombus of raute scheefhoekig met parallel gelijke zijden, als trapezium of trapezoides als onregelmatige vierhoek. De elementen, uit welke de wereld met hare groote verscheidenheid te voorschijn trad, waren vroeger vier, tot dat ze eindelijk bij de nieuwere Chemie niet meer in aanmerking kwamen, dewijl zij den naam van Element slechts aan enkelvoudige of ondeelbare ligchamen wilde toekennen, welke de tot dusverre bestaan hebbende kunst niet verder in bestanddeelen ontbinden kan. In plaats
| |
| |
van de vier afgedankte oude Elementen werden meer dan vijftig nieuwe ligchamen tot den rang van eigenlijke Elementen verheven. In den nieuwsten tijd heeft echter de Natuurkunde de ongelukkige vier oude Elementen in hunne oude regten hersteld, toen men erkende, dat de scheikundigen, in nieuweren zin genomen, niet vuur, licht, water en aarde, maar slechts die bestanddeelen Elementen noemden, die tot hiertoe door chemische productie niet verder ontbindbaar zijn; waartoe echter de oudere natuurkundigen even veel regt hadden, wanneer zij niet de onverdeelbare enkelvoudige ligchamen, maar de enkelvoudige en algemeene ligchamen, die de Natuur heeft voortgebragt, en waaruit alle verscheidenheid door ontwikkeling voortkomt, vuur, lucht, water en aarde, Elementen noemden, dewijl zij begrepen, dat b.v. geen deel van het water van andere deelen onderscheiden is, dat de minste damp even zulk water is als de grootste watermassa, enz. Zoo heeft dan oken bijzonder de eer van de verongelijkte Elementen gered, dewijl hij betoogde, dat een eigenlijk of grond-element datgene is, wat de algemeene grondslag, de eerste bron en alzoo de moeder van alle andere Elementen of ondeelbare lichamen is. En zoo heeft dan slechts het vuur de vreugde der erkenning overleefd, daar men het als eene eenheid van licht en warmte beschouwt, die de oorzaak van alle beweging en werkzaamheid, dat is te zeggen van al het leven in de Natuur is, verspreid door het gansche ruim der wereld, het eerste orgaan der scheppingskracht, als 't ware het hemelsche grond- en wereld-element, de geest, die de drie aardsche elementen, aarde, water en lucht, in beweging en werkzaamheid brengt. De lucht is het medium, door hetwelk de zon, als het centraal-vuur van ons planetenstelsel, aan de aarde en het water licht en warmte, alzoo leven schenkt. De lucht omringt onze planeten en doordringt alles. Het water, dat vóór eeuwen de gansche oppervlakte
der aarde omgaf, en thans nog meer dan de helft derzelve omgeeft, is oplosbaar en echter de voedster van het aard-element. En zoo verheugen zich dan nu de vier natuurkundige grond-elementen, vuur, lucht, water en aarde, over de eer van alle chemische elementen of grondstoffen in zich te bevatten. Even zoo krachtig als in het werk der schepping toont zich het getal vier ook in de Natuur en in de menschen. Wij vinden het in de vier jaargetijden, lente, zomer, herfst en winter, wier beeld in het
| |
| |
klein de vier stonden van den dag, morgen, middag, avond en nacht, zijn, zoo als dezen en genen weder in den menschelijken leeftijd voorkomen. De zoogenoemde vier temperamenten: het volbloedige, hevige, krachtige cholerische; het koelbloedige, rustige, behagelijke phlegmatische; het vlugtige, bewegelijke, genotzoekende sanguinesche, en het zwaarmoedige, droefgeestige en ernstige melancholische, - zij dragen zeer veel bij, om het leven den mensch, en door hem zijnen medemenschen, ligt of zwaar te maken, te verzoeten of te verbitteren. De vier elementen zijn de bestanddeelen des menschelijken ligchaams, de vier jaargetijden zijn woonhuis, de vier getijden van den dag de levensjaren, de vier temperamenten de huisheeren. Ziet de mensch nadenkend om zich heen, dan verkondigt hem ook ieder der vier wereldstreken zijnen levensloop: in den prachtigen opgang der zon (het Oosten) kracht der jeugd, vreugde en hope; in den zoelen middag (het Zuiden) den gloed der hartstogten, de hitte en moeite der levenszorgen; in den ondergang der zon (het Westen) de kalmte na stormen, den koelen levensavond en de rust na volbragt dagwerk, en in den middernacht (het Noorden) de verlossing van het aardsche en het uitzien naar een ander en heerlijk ontwaken. Is de mensch eindelijk tot aan den rand des grafs genaderd, zoo komen hem nog de vier laatste gewigtige zaken voor: de dood, het jongste gerigt, hemel en hel; zaken, voor welke het grootste, dat hij hier ondervonden heeft, in eene nul, in niets verandert.
Met deftigen trots trad nu de vijf voor, en sprak:
Ik ben dat getal, op hetwelk, gelijk de wijze Pythagoristen geleerd hebben, het in de gansche Natuur het meeste aankomt, waarom ook de Grieken naar mij het tellen πεμπαζειν, πεμπασδαι noemden. Ik ben het kind van het eerste even of vrouwelijke getal, twee, en van het eerste oneven of mannelijke, drie; daarom word ik ook het huwelijk genoemd. Daarbij heb ik ook den voorrang boven alle onevene getallen. Geen even getal geeft, wanneer het met een ander even getal opgetrokken wordt, een oneven; het oneven getal echter, vereenigd met een ander oneven, geeft een even getal. Door vermenigvuldiging met zichzelf keert de vijf als 't ware in zich terug, houdt zich staande, brengt niets onvolkomens of vreemds voort; maar zij heeft hare bepaalde veranderingen, dewijl zij hetzij tien of vijftien enz., dat wil
| |
| |
zeggen, altijd of iets volmaakts of iets eigendommelijks voortbrengt. Alle andere getallen geven, wanneer zij vermenigvuldigd worden, zulke getallen, die van hen gansch verschillend zijn; de vijf echter, met evene getallen vermenigvuldigd, geeft steeds de volmaakte tien, of zij brengt zichzelf voort. Het begin van elk getal is de eenheid, de eerste vierhoek de vier; uit deze beiden ontstaat, gelijk uit vorm en stof, de vijf De oude wijsgeeren hebben vijf klassen van levende wezens aangenomen: Goden, duivelen, heroenen, menschen en redelooze dieren. Plato nam vijf grondbeginselen als de verkieslijkste aan: het bestaande, het gelijke, het verscheidene, de beweging en het stilstaan.
Vijf is het getal der vingers, welke de hand van den mensch vormen. Hoe veel goeds en schoons oefenen deze vingers niet uit, b.v. in de werktuigkunde, in de schilderkunst, in de toonkunst enz. En wat zoude er van de schrijvers en handwerklieden worden zonder vingeren! In de vingertoppen ligt het fijnste gevoelvermogen, en aan den ongelukkigen blinde moeten zij zelfs het gemis van het gezigt vergoeden. Vijf is ook het getal der zintuigen, door welke de mensch al de indrukken der buitenwereld ontvangt, waardoor hij gedachten, wetenschap en ondervinding verzamelt. Vijf werelddeelen geven hem vrijheid om in dezelve te wonen of rond te reizen. Wil men het voortreffelijkste of volmaaktste in deszelfs soort uitdrukken, dan zegt men, het is de quintessence van dit of dat, b.v. de quintessence der schoonheid e.d.
De vijf trad trotsch en met een' ironischen lach terug; de zes kwam voor, sprekende:
De drie beroemt zich het eerste volmaakte getal te zijn, dewijl het begin, midden en einde heeft; hierop kan ik mij met nog veel meer regt beroemen; ik ook ben, gelijk deze, aan alle mijne deelen gelijk, en heb nog den voorrang, dat ik uit het begin der getallen (de eenheid), uit het eerste even getal (de twee) en uit het eerste oneven getal (de drie) zamengesteld ben. Wordt de zes met de vier vermenigvuldigd, zoo ontstaat daaruit de eerste volkomene kubiek, namelijk het getal vierentwintig. Wie mij niet beminnen wil, die vreeze mij! De Pythagoristen schreven aan de magtigste en gevreesde Godheid der Egyptenaren, den typhon, den zeshoek toe. En in het dobbelspel ben ik den speler de verlangde hoogste geluksworp. - Maar verre zij het van
| |
| |
mij, met zulke nietigheden te pronken! Het zij mij genoeg, alle woordenpraal versmadende, slechts dit ééne te zeggen: In zes dagen schiep de Almagtige de aarde!
En ik (viel de zeven in) kan met waardigheid en genoegen hierbij voegen: De zevende dag was de dag der ruste, het algemeene feest der schepping, nog heden ten dage een plegtige en vreugdevolle dag. Ik kan echter nog veel aanvoeren, wat voor mijne waarde spreekt en tot mijne verheffing dient, hetwelk reeds de wijze plutarchus erkende, toen hij zeide: de aan apollo gewijde zeven zouden meer dan een dag vereischen, om alle krachten derzelve te ontwikkelen. De door verbazende grootte, duurzaamheid en schoonheid uitmuntende gedenkstukken der oudheid, de Egyptische Piramiden, de muren en hangende tuinen van semiramis te Babylon, de tempel van diana te Efeze, de Olympische jupiter, het Mausoleum, en de Kolossus van Rhodus, schitteren als de zeven wonderen der wereld.
Alle volken verbinden met het getal zeven het denkbeeld van plegtigheid en heiligheid. In den Tabernakel stond de groote kandelaar met zeven lampen. In de Openbaring van joannes staat de Heer tusschen zeven kandelaren, en zeven geesten zijn om zijnen troon. De Profeet jezaias spreekt van eenen zevenvoudigen geest, die op den Messias rusten zoude. De zeven vruchtbare en onvruchtbare jaren in het oude Egypte zijn bekend. Het zevengestarnte, een van de heerlijkste des zuidelijken hemels, stelde bij de Oosterlingen noach's arke voor.
Het wonderbare is het liefste kind van het geloof. Dat wonderbare zal gewis een ieder, in wiens ziel vroomheid en deugd huisvesten, erkennen in de geschiedenis der zeven slapers. Zij zal mijne rede besluiten!
Toen Keizer decius de Christenen vervolgde, verborgen zich zeven edele jongelingen te Efeze in een ruim hol in het nabijgelegen gebergte. Decius, dit vernemende, sprak het doodvonnis over hen uit, en liet den ingang met steenen digtmetselen. De jongelingen vielen weldra in een' diepen slaap, welke honderd zevenentachtig jaren duurde, zonder vermindering of vernietiging van levenskrachten. Na verloop van dien tijd braken de slaven van zekeren adolius, die eigenaar van dezen berg geworden was, de steenen weg, om ze voor het bouwen van een landhuis te bezigen. De zonnestralen vielen in het hol; plotselijk ontwaakten de ze- | |
| |
ven slapers, uit eene sluimering - zoo zij meenden - van weinige uren. Door honger gedreven, ging jamblichus, een der zeven, naar de nabijgelegene stad, om heimelijk en onbekend voor zich en zijne medegenooten brood te koopen. Efeze kwam hem geheel vreemd voor; ter naauwernood kon hij den weg in de straten vinden. Meer dan dat alles verbaasde hem echter een groot kruis op den hoofdtoren der stad. De bakker, wien jamblichus eene oude munt uit den tijd van decius gaf, geraakte zoowel over deze, als over de zonderlinge kleeding des koopers, in verwondering, en bragt hem, in het vermoeden dat hij eenen schat gevonden had, bij den regter. Bij het verhoor kwam het wonderbare voorval aan het licht. Het volk van Efeze, de overheid, de Bisschop, en zelfs Keizer theodosius, ijlden naar het hol der zeven slapers, welke, nadat zij het verhaal hunner geschiedenis geëindigd hadden, wederom zacht insluimerden.
De zeven zweeg. Bescheiden en beschroomd trad de acht met de negen voor.
De acht sprak:
Het ware mij aangenamer, wanneer ik in het geheel niet behoefde te spreken, daar ik niets anders weet te zeggen dan iets, dat ik niet versta, en dat ook waarschijnlijk weinig of niets beteekent. Daar dit echter, zoo ik verneem, bij heeren en vrouwen niet zelden het geval is, zoo wil ik in 't kort slechts zoo veel zeggen, dat de acht, zoo als eenige mathematische wijsgeeren der oudheid hebben beweerd, de eerste teerling van de even twee is, en de vrouw, gelijk een teerling, standvastig, ingetogen en niet ligt te bewegen zijn zoude. Daar voor onwetenden de diepe zin van dezen onzin een raadsel is, zoo eindig ik met het onbeduidende toevoegsel, dat bij de Romeinen het meisje den naam op den achtsten, den knaap echter op den negenden dag gegeven werd.
Regt zoo! zeide de negen. Even waar is het, dat, gelijk de zeven den leidsman der Muzen, even zoo de negen der Muzen zelve toegewijd is. De oude Delphiërs hebben niet meer dan drie gehad, welke zij de namen nete, mese en hypate gaven, (d.i. de onderste, middelste en bovenste snaren der lier.) Ook orus en ephiaktes, de zonen van zekeren aloeus, vereerden eerst op den Helikon drie Muzen, die zij, onder de namen melete (vlijt en oefening). mneme (geheugenis) en aoide (gezang), Goddelijke eere toekenden. De Ouden meenden, dat alle kunsten en weten- | |
| |
schappen zich tot drie hoofdsoorten: Wijsbegeerte, Redekunde en Wiskunde, lieten terugbrengen; deze beschouwden zij als geschenken en weldaden van drie Godheden, en namen dus drie Muzen aan. Toen echter kunsten en wetenschappen zich meer ontwikkelden en volmaakt werden, bevond men, dat ieder der drie hoofdsoorten weder drie bijzondere soorten in zich bevatte; namelijk, dat in de Wiskunde de Muzijk, de Rekenkunde en Meetkunde; in de Wijsbegeerte de Zedekunde, de Redeneerkunde en de Natuurkunde; in de Redekunst de drie soorten van voordragt voor lofredenen, verhandelingen en regtsgedingen, gelegen zijn. Daar zij nu geloofden, dat geene wetenschap zonder de bescherming eener Godheid kon blijven bestaan (homerus zegt: alle menschen behoeven de hulp der Goden), zoo behield ieder der negen, die zich in drie drieën deelen laten, eene eigene Muze, door welke zij verzorgd en volmaakt werd, als opzigtster. Dichters en sterrekundigen durfden zich toen niet beklagen voorbijgegaan te zijn, daar de Ouden de Astronomie tot de Geometrie, de Dichtkunst tot de Muzijk gebragt hebben. - Van lieverlede kwamen de negen Muzen - inzonderheid ten tijde der groote volksverhuizing - geheel in verval, ja
zelfs in levensgevaar. Uit vrees en vertwijfeling veranderden zij zich in negen kegels, en de onbarmhartige Recensenten schieten onder hen met houten ballen.
Al de cijfers zwegen nu; en ik zou nu bepalen, aan wien van hen de voorrang zoude toekomen. Ik bezon mij lang en breed; daar ik het echter met mijzelven even zoo min eens konde worden als de cijfers onderling, zoo verklaarde ik hun kortelijk, dat mij hun rangtwist in 't geheel niet aanging. Met dezen voorslag had ik echter olie in het vuur geworpen; want de cijfers vielen nu woedende elkander aan, en er ontstond een cijfergevecht, dat nog heviger was dan de boekenstrijd, welken swift in zijn Vertelsel van de Ton beschreven heeft. Ik tastte met de hand naar dat woeste geraas; daar vereenigden zich allen en knepen mij in de vingers. En nu wekten de cijfers mij even zoo op, als zij mij vroeger hadden doen inslapen. Ik bespeurde echter weldra de tegenwoordigheid van alle negen cijfers; ik opende mijne oogen; mijne pendule sloeg negen: mijn droom was nul. |
|