| |
Gewoonten en plegtigheden der Japannezen.
Nangasaki is aan de helling van eenen berg gebouwd. Even als alle Japannesche steden, heeft het eenen regelmatigen aanleg, en, daar elk huis eenen tuin, het zij dan groot of klein, bezit, levert het geheel een bevallig gezigt. De huizen zijn laag en hebben slechts ééne verdieping, bij welke nu eens eene soort van zolder of vliering onder het dak, dan weder een klein kelderachtig onderhuis gevoegd is. De hoogte van den voorgevel aan de straat en zelfs het getal der vensters is door de wet voorgeschreven. Al de huizen zijn van hout en een mengsel van klei en hakstroo gebouwd; maar de muren zijn met eene soort van kalk of cement bestreken, welke daaraan een voorkomen van hechtheid bijzet. De plaats van glasruiten bekleedt een sterk en fraai, niet geolied papier, hetgeen door houten buitenramen tegen den regen beschermd wordt. Daarenboven zijn de vensters, die aan straat uitkomen, van zonneblinden voorzien, en elk huis is van eene galerij of verandah omgeven, die met al de vertrekken gemeenschap heeft.
Voor de huizen van eenig meer aanzien vindt men eene soort van zuilengang of voorportaal, waarin de bezoekers hunne palankins, zonneschermen en schoenen achterlaten. Aldaar wachten ook de bedienden dergenen, die in het huis zaken te verrigten hebben. Het achterste deel van het huis
| |
| |
wordt door het gezin van den heer bewoond; hetzelve springt, in de gedaante van een' driehoek, in den tuin uit, hetgeen daaraan meer licht en een vrolijk voorkomen geeft. De tuinen zijn, hoe klein soms ook, steeds op de Engelsche manier aangelegd, voorts met rotsen, bergen, meren, watervallen, boomen, en bevatten daarenboven eene kapel of bedehuis. Hoe belagchelijk deze parken in miniatuur ook somwijlen mogen zijn, brengt toch deze mengeling van loof onder de huizen veel toe, om aan de stad een vrolijk en luchtig voorkomen te geven. Overigens hebben ook de armste huizen derzelver tuin, veeltijds van geene meerdere uitgestrektheid dan de ruimte, welke de driehoek van het vierkant heeft overgelaten; in dit geval plaatst men er de boomen in potten in.
Het merkwaardigste deel van een Japansch huis vormt echter steeds het magazijn of menbelvertrek, hetwelk van de overige woning gescheiden, en zoogenaamd vuurproef of tegen brand bestand gemaakt is. In hetzelve bewaren de kooplieden hunne waren en de overige inwoners hun kostbaarst huisraad, zoo als schilderijen, boeken, verzamelingen van zeldzaamheden en dergelijke. De bouwstoffen, waaruit deze magazijnen zaamgesteld zijn, zijn dezelfde als die tot de huizen gebruikt worden; maar alle houtwerk, zelfs deuren en dak niet uitgezonderd, zijn met eene laag klei van een' voet dik belegd; over dag zijn de vensters met koperen luiken gesloten, en tot nog grootere veiligheid staat steeds eene groote kuip met natte aarde gereed, waarmede alle deelen van het gebouw belegd worden zoodra er zich eenig gevaar vertoont, dat is wanneer in de nabuurschap een dier branden uitbarst, welke bij zoo ligt ontvlambare huizen maar al te dikwijls ontstaan, of ook wanneer de wind vonken uit een verwijderd vuur daarhenen drijft. Deze vuurvaste magazijnen voldoen aan het oogmerk van derzelver oprigting in zulk eene hooge mate, dat zij, bij eenen brand, welke elf straten in de asch legde en nog verscheidene andere zwaar beschadigde, alle zonder uitzondering, onbeschadigd bleven.
Wanneer men de stad voorbij is, bevindt men zich plotseling in de heerlijkste landouw, waar zich de betooverendste gezigten op eene streek, in welke heuvel en dal gedurig afwisselen, allerwegen vertoonen. Men verzekert zelfs, dat deze landschappen zoo bekoorlijk zijn, dat de Europeërs bij derzelver gezigt den onaangenamen toestand en de opofferin- | |
| |
gen vergeten, welke zij zich hebben moeten getroosten, om het te genieten. Voor het overige zijn de Japannezen des te eer genegen, aan vreemdelingen dit genoegen te gunnen, omdat het er ook voor hen een is, daar zij zelven hartstogtelijke liefhebbers van schoone landschappen en uitzigten zijn.
Door eenen merkwaardigen en eigenaardigen trek van dezen heerschenden smaak worden steeds de aanvalligste landschappen gekozen, om daarin de tempels der Goden te stichten. Eenenzestig dier tempels zijn in eenen kleinen omkring rondom Nangasaki verdeeld. Zij zijn in derzelver bouwtrant even eenvoudig als de woonhuizen, en even als deze met eene galerij of verandah omgeven. Veeltijds ziet men ook nog verscheidene kleine tempels of kapellen het hoofdgebouw omringen. Het geheel, of de groote tempel, komt bij siebold onder den naam van Yasiro voor, terwijl hij de kapellen Meya's noemt. Elke Yasiro staat op eenen berg, van waar hij een uitgestrekt gezigt heeft; daarenboven ligt hij midden in eenen tuin, en deze tuinen zijn het, welke de Japannezen en de Hollanders op hunne pleizierpartijen bezoeken. Om het bekoorlijke, hetwelk deze verzamelplaatsen aanbieden, nog te verhoogen, heeft elke tempel groote zalen, die geene betrekking tot de aldaar vereerde Godheid hebben. In die zalen, welke tot eene soort van herbergen strekken, worden de reizigers opgenomen, en de priesters verhuren dezelve aan gezelschappen, die er hun maal willen houden. Zelfs worden er soms drinkgelagen gegeven, die in geenen deele gepast zijn voor gebouwen, welke in het geringste verband met godsdienstplegtigheden staan.
Wanneer een lid der factorij tot zulk eene pleizierpartij besluit, moet het gansche gezelschap, hetwelk door die genen genoodigd wordt, die ambtshalve daarbij tegenwoordig moeten zijn, op kosten van den vreemdeling in een' dier tempels onthaald worden. Evenwel vordert men niet van hem, bij dit maal de honneurs te maken, hetgeen hem gedurende eenige oogenblikken eene soort van vrijheid verschaft. Terwijl de officieren met hunne vrienden zich op kosten van den Hollander te goeddoen, zijn zij in geenen deele streng in het naauwkeurig handhaven der wetten, omtrent de afzondering dezer buitenlanders voorgeschreven. Dan, maar ook dan alleen, kan een lid der factorij, door niemand dan door eenen tolk vergezeld, de winkels bezoeken en naar welgevallen in dezelve koopen; evenwel moeten
| |
| |
zij daarmede vóór den avond gereed en weder op Deszima aangekomen zijn; want tusschen zonsondergang en zonsopgang openen zich de poorten van het eiland onder geenerhande voorwendsel.
Wanneer een Hollander eenen Japannees, met wien hij bekend is, wil bezoeken, of door eenen inwoner van Nangasaki genoodigd wordt, moet hij eerst schriftelijk om verlof daartoe verzoeken; want het verlof, hetwelk hem vrijheid geeft om te wandelen, magtigt hem niet om het huis van eenig bijzonder persoon binnen te treden. Aan dezelfde formaliteit is hij onderworpen, wanneer hij eenig spel of eenige plegtigheid wil bijwonen. Voor het overige wordt zulk een verlof nimmer geweigerd; maar er zijn enkele gevallen, waarin men het slechts onder den vorm van een Naybun, of als bij oogluiking, toestaat.
Onder het kleine getal verlustigingen, waarvan de factorij genot kan hebben, mogen de godsdienstige feesten, van welke Japan er vele heeft en die met groote pracht gevierd worden, als de voornaamste beschouwd worden; onder deze is dat van den God suwa kami, of de beschermende Godheid van Nangasaki, het merkwaardigste. De luister daarvan wordt nog verhoogd, doordien hetzelve toevallig met eene der jaarlijksche plegtigheden overeenstemt, welke in het gansche rijk plaats hebben. Het duurt verscheidene dagen lang, en begint natuurlijk met gebeden in den tempel, aan suwa gewijd. Deze met vlaggen versierde tempel wordt door iedereen in feestkleederen bezocht; men verrigt er zijn gebed en brengt er zijne offerande, welker waarde met den rijkdom en rang van den gever overeenstemt, doch waarbij steeds een kop saki moet wezen. De openbare plegtigheid bestaat daarin, dat het beeld der Godheid, met zijnen kostbaarsten tempeltooi, waartoe ook rijke wapenen behooren, in een prachtig verguld en verlakt huisje of kas, verzeld door de voornaamste te paard zittende of in palankins gedragene priesters, als ook door een detachement kavallerij, hetwelk de Gouverneur tot opluistering der plegtigheid verleent, in statelijken omgang door de stad gedragen wordt. Het huisje, het beeld en de schatten worden vervolgens in eene stroohut neêrgezet, die daartoe op een groot plein is opgerigt. Aldaar blijven zij en kunnen er door het publiek gezien worden, alzoo de hut, hoezeer ten deele door eene soort van kraamschut omgeven, van voren open is. Hier- | |
| |
mede schijnt dan het godsdienstige deel der plegtigheid voorbij. Vervolgens komen de spelen en tooneelvertooningen, waarvan de kosten jaarlijks bij afwisseling door eene der stadswijken gedragen worden. Deze onderscheidene wijken nu trachten elkander in glans en kostbaarheid dier spelen te overtreffen. De bewoners geven zich ook de
grootste moeite, om hunne kinderen van zeven tot veertien jaren op de rollen, welke zij daarbij te vervullen hebben, af te rigten. Elke wijk heeft haren bijzonderen optogt, en elke straat levert hare twee of drie zeer goed geoefende akteurs. De Heer fischer, die van zulk een feest ooggetuige geweest is, geeft van den marsch en de vertooningen dier onderscheidene optogten de volgende beschrijving:
‘Eerst zag men eene groote en gestaltelooze hoeveelheid lijnwaad verschijnen, dat, aan eenen hoepel gehecht en van denzelven op den grond nederhangende, van onderen slechts de voeten van den man liet zien, die hetzelve aan eenen stok van bamboes droeg. De man heeft inderdaad eenen zwaren last te torschen, in de eerste plaats aan het lijnwaad zelf, dat rijk geborduurd en elf ellen lang is, vervolgens aan de versierselen, waarmede het bovenste gedeelte daarvan bezet is. Al deze versierselen zijn zinnebeeldig; nu eens zijn het vogels of dieren, die in bijzondere eer staan, dan weder een beroemde man of vrouw; somwijlen een digt besneeuwd bosch, het gereedschap van eenig handwerk, of ook voorwerpen, welke op den bloei des lands of op dien der straat, waardoor zij geschonken zijn, betrekking hebben, of eindelijk zoodanige, welke den roem of de eenvoudigheid van zeden der oude Japannezen herinneren. Na dit lijnwaad met deszelfs sieraden kwamen, in groote menigte, de muzikanten met hunne trommels, cimbels en fluiten; zij hadden eene wonderlijke kleederdragt, en hun Ottona, de stedelijke hoofdbeambte der wijk, die door eene menigte dienaren, welke men uit de bewoners der straat gekozen had, gevolgd werd, ging hun vooraf. Na de muzikanten zag men een' troep kinderen verschijnen, die den eenen of anderen optogt hunner Mikados of halve Goden voorstelden. Dit gedeelte van het schouwspel verdient inderdaad bewondering: volkomen in het costuum van den tijd gekleed en gewapend, trekken de aanvoerders van den troep allerstatigst aan hun hoofd, gevolgd door de vertegenwoordigers beider kunne van geheel het hof, die daarbij eene pracht en weelde
| |
| |
ten toon spreiden, welke alles overtreffen, wat men zich uitgelezenst verbeelden kan. Elk dezer troepen heeft een zeker aantal kleine palankins en bedienden bij zich, om de kinderen, wanneer zij moede mogten worden, verder te dragen. Op de kinderen volgt eene bende komedianten. In een oogenblik worden twee of drie banken van gelijke lengte naast elkander gezet, en daarop eenige kraamschutten en andere decoratiën geplaatst. Hierna voeren de tooneelspelers, onder het geluid der siamsis, eene soort van guitar met drie snaren, der trommels en andere speeltuigen, hun stuk op, hetwelk niet langer dan een kwartier uurs duurt, maar met veel levendigheid gespeeld wordt. Wanneer het stuk geëindigd is, ziet men eene menigte muzikanten, palankins en bedienden komen, als ook de verwanten der kinderen, welke den eersten trein besluiten en voor den volgenden plaats maken.
De eerste tooneelvertooning heeft, ter eere van den God suwa, voor de bovenvermelde stroohut plaats, en rondom het plein zitten eene menigte aanschouwers, onder welke voor de regering en voor de Hollanders bijzondere staketsels ingerigt zijn. De overige voorstellingen hebben in verscheidene, daartoe aangewezene deelen der stad plaats, en de elf of twaalf optogten, waaruit het geheel bestaat, volgen elkander zoo regelmatig, dat, ondanks de ontzettend groote menigte volks, hetwelk deze vermakelijkheden bijwoont, nimmer eenige hoe ook genaamde wanorde ontstaat.
De eerste trein verschijnt des morgens ten 7 ure voor de stroohut, en gewoonlijk wordt het middag, eer de laatste er aankomt. Den geheelen dag door en tot laat in den avond ontmoet men den eenen of anderen dezer optogten in de onderscheidene wijken der stad; men kan derhalve denken, hoe moede de arme kinderen zijn moeten, eer zij weder naar huis geraken. De vermakelijkheden duren verscheidene dagen; maar het plegtigst zijn die van den 9den en 11den der maand, dat is den eersten en derden feestdag. Alle werk staat alsdan stil, en zelfs de armste handwerksman trekt zijn feestkleed aan; alle huizen zijn van binnen met tapijten en windschutten versierd, van buiten met luifeldaken voorzien, onder welker beschutting de huisvrienden hunnen dag met eten, drinken en muziceren doorbrengen. Elke straat moet vijf of zes jaren lang tot deze kostbare verlustigingen bijdragen, en het is moeijelijk te begrijpen, hoe zij de uitgaven
| |
| |
daartoe kunnen opbrengen; want slechts zeer weinig van den toestel is het volgende jaar andermaal bruikbaar, en met name is alles, wat tot de decoratiën en de costumen behoort, steeds nieuw en uit de beste stoffen vervaardigd. Dit feest, Matzoere geheeten, levert in elk van deszelfs deelen eene zoo menigvuldige verscheidenheid, dat het onmogelijk is, dezelve alle te beschrijven; maar ik kan niet nalaten, ten slotte nog eenmaal de volkomene orde, de vrolijke luim en de goedhartigheid, welke daarbij heerschen, met lof te vermelden.’
Is ondertusschen dit godsdienstige feest het aanmerkelijkste van die, welke te Nangasaki gevierd worden, zoo is het niet het eenige, hetwelk afwisseling aanbrengt in het eentoonige leven te Deszima. Men heeft er verscheidene andere, onder welke sommige zelfs van zeer wonderlijken aard zijn. Één vooral is er, welks eigenlijke strekking moeijelijk te verklaren is. De duivels spelen er de hoofdrol in. Dit feest wordt in de achtste maand van het Japansche jaar gevierd. Verscheidene dezer Demonen, met de classieke horens op het hoofd, en met afgrijselijke maskers voor het aangezigt, dansen, terwijl zij zich met trommels accompagneren, onder een verdoovend gedruisch langs de straten. Deze duivels verschijnen in velerlei kleuren, zwart, wit, rood en groen. Gelijk men weet, verbeelden de Europeërs zich den duivel zwart, de Negers daarentegen wit, maar bij de Japanezen zijn ook roode en groene duivels te vinden. Den Resident meylan gaf men hieromtrent de volgende verklaring. Eens was er tusschen de Japannesche godgeleerden over de kleur van den duivel een ernstige twist ontstaan, die zoo geweldig werd, dat hij tot eenen burgeroorlog dreigde over te slaan, weshalve de zaak voor den gelukkiglijk zeer schranderen Keizer gebragt werd. Deze zoon des hemels verklaarde na kort overleg, dat elk der strijdenden gelijk had, en dat er inderdaad duivels van alle kleuren waren. Sedert dien tijd hebben de duivels in Japan de vier kleuren, zwart, wit, rood en groen, aangenomen, en dus gekleurd ziet men hen jaar op jaar, tot groote verlustiging der aanschouwers, in de straten van Nangasaki rondspringen.
Behalve de groote jaarlijksche godsdienstfeesten zijn er nog twee minder plegtige in elke maand; doch het grootste van alle is de nieuwjaarsdag, den avond vóór welken alle schul- | |
| |
den betaald moeten zijn. Het aardigste feest nogtans is dat, waarop men des nachts brandende lantarens in de baai laat drijven, om wegens het lot van afgestorvene verwanten en vrienden zekerheid te erlangen, en het wonderlijkste dat, waarbij lieden van rijpe jaren, ja zelfs de zoodanigen, die hooge regeringsambten bekleeden, vliegers oplaten, aan welker touw glasscherven gehecht zijn, en er een' hoogen roem in stellen, met hulp daarvan, de touwen der anderen te doorsnijden en derzelver vliegers schoot te laten gaan. Het zotste van al deze feesten is echter wel datgene, bij hetwelk de Booze, door middel van gebrande erwten, welke men hem achterna werpt, te gelijker tijd uit alle huizen verdreven wordt. |
|