Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1840
(1840)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 467]
| |
No. V van dit jaar, herinnerde ik mij, hetgeen ik, toen ik, ruim dertig jaren geleden, in Zuidbeveland verkeerde, menigmaal heb hooren verhalen van zekeren persoon, die algemeen met den naam van sterken arend bekend geweest was, en die in het westelijk gedeelte van dat eiland moet geleefd hebben. Het scheen, dat sommige bejaarde lieden hem gekend hadden; ten minste men sprak van hem en zijne krachten, als van algemeen bekende daadzaken, en zeker zal zijne nagedachtenis in die streek ook nu nog niet uitgewischt zijn. Ik acht het niet ongepast, eenige staaltjes, die men van zijne sterkte verhaalde, mede te deelen. Toen arend nog jongeling was, zocht een schipper van Ter Neuzen, die wegens zijne ligchaamskracht alom bekend en gevreesd was, te Ellewoudsdijk tegen eenige landlieden twist. ‘Man,’ zeide een der boeren, ‘ik zal niet tegen u vechten; ik zal mijn' koeijenwachter roepen.’ Deze was arend. Hij kwam en had den schipper in een oogenblik onder de knie. Toen sloeg hij zeer bedaard met zijne vuist eene der plaveijen, waarmede de kamer bevloerd was, te morzel, zeggende in het Goesche taaleigen: ‘Makker, houd u rustig; want ware dit op uw hoofd geweest, dan zoudt gij dood wezen.’ Eens waren acht of negen manspersonen vruchteloos bezig, om eene koe, die in de sloot gevallen was, daaruit te trekken. Zij zien arend komen, en besluiten zijne hulp te vragen; maar ook, om zelve niet te trekken, ten einde deszelfs kracht te beproeven. Arend is bereid, spant zijne krachten in, en trekt de koe alleen uit de sloot. Eens een voer hooi naar huis mennende, breekt een der wielen van den wagen. Hij neemt de wagenäs in de eene hand, blijft met de andere de paarden besturen, en komt zoo te huis. Een vreemdeling was begeerig hem te zien, en vroeg hem, waar sterke arend woonde. Arend neemt den ploeg, bij welken hij stond, bij den staart, ligt denzelven van den grond, en wijst daarmede, met uitgestrekten arm, zijne woningGa naar voetnoot(*). ‘Daar woont hij,’ was zijn antwoord; en de | |
[pagina 468]
| |
vreemdeling zal wel begrepen hebben, dat hij niet naar dezelve behoefde te gaan, om arend te zien. |
|